Tegenover de Tretjakovgalerij in de Lavroesjinsteeg staat een stenen gebouw van negen verdiepingen. Het is zo groot, dat zwaluwen hun nesten bouwen tegen de kozijnen, die ze aanzien voor de rand van een hoge rots. Naast het huis loopt een doorgang naar de Ordynka. De doorgang is niet breed: een rood bakstenen huis probeert een van zijn hoeken ervoor te zetten.
Joeri Karlovitsj Olesja loopt langs de muur naar huis. Er waait een scherpe lentewind; aan de hemel staat de lentezon tussen snelle wolken.
Hij heeft grijs haar en blauwe ogen en lijkt sterk op Beethoven; hij draagt een grijze hoed met neerslagen randen, een jas met brede schouders, om zijn hals een oude grijze sjaal, en hij loopt wat naar voren gebogen, alsof hij tegen de wind leunt.
Hij loopt met zijn schouders vooruit, nadenkend over de wereld, die zo moeilijk in regels te vangen is ? regels die tegen de kozijnen van een verhaal hun nesten kunnen bouwen, waaruit de gedachte recht naar de hemel kan vliegen om die met snelle zwarte steekjes aan de rots vast te naaien.
Olesja loopt recht tegen de wind in. Hij wil de zinnen en regels op dezelfde manier uit zichzelf trekken als een sabel uit de schede wordt getrokken, hij lijkt wel te gaan liggen op de wind, hij klinkt zelf als de wind, als een sabelschede waar de stalen kling uit wordt getrokken.
Hij loopt ineengedoken, als een sterke vogel die ineenduikt voordat hij opvliegt.
In Moskou begint de lente, een lente van hoop.

Joeri Karlovitsj Olesja schreef heel eenvoudig. Hij maakt geen gebruik van ongewone woordvolgordes, zijn bijvoeglijke naamwoorden maken geen gezochte indruk, zijn manier van zien komt tot uitdrukking in heldere metaforen – althans in een vorm die metafoor wordt genoemd: het vergelijken en naast elkaar plaatsen van verschillende dingen. Het is allemaal heel eenvoudig, verrassend eenvoudig. Hij had het vermogen om de wereld op eenvoudige en verrassende wijze te zien en zijn ervaring van de wereld begrijpelijk te maken, aan anderen te schenken.
Ik schrijf over Olesja als schrijver, omdat het belang van zijn schrijverschap al zijn andere eigenschappen overschaduwde.

Het tumult van de tijd, het tumult van het leven, was het tumult van zijn werk. Dat was geen opzettelijk tumult, hij was geen poseur. Hij dorstte naar het eenvoudige in het leven. Hij schreef: ‘Ooit, toen ik na een hele tijd weer buiten de stad was, rende ik een lage heuvel op en viel vol verrukking met mijn gezicht in het gras – in de messen van het gras, die me verwondden, ik huilde van het besef van mijn nabijheid tot de aarde, sprak met de aarde.’
In dit fragment – het komt uit zijn boek Geen dag zonder regel1 – is de formulering ‘de messen van het gras’ heel treffend. Grashalmen zijn scherp en lang en hebben scherpe kanten. Gras is niet alleen sappig, jong gras, het heeft ook een andere kant, het voelt anders aan dan je zou verwachten. En de man die uit de stad kwam en zich gretig in het gras drukte, voelde dat met zijn wang.
Ik zal proberen iets te schrijven over de eenvoudige Olesja.

Olesja’s gevoelens zijn eenvoudig. Hij herinnert zich de dingen die belangrijk zijn; voor hem is Ostrovski een moderne schrijver, bij wie zowel bekrompenheid als melodie te vinden zijn. Olesja’s wereld kent geen spoor van snobisme. Hij heeft het recht om te schrijven over regen, over bloemen en over de onvoorzichtige sprong van een kat, die neerkomt met het geluid van een vallend stuk kindertijd.
De kern van zijn verhalen is een zodanige constructie van de dingen dat ze zichtbaar worden, vernieuwd, verfrist, zoals de aarde in de lente en de herfst wordt verfrist door nieuwe kleuren. Door de kleuren van nu en de kleuren van herinneringen, door de volmaakte tegenstrijdigheid van het leven.

Het boek dat hij naliet, was een hooiberg van papier. Er waren fragmenten waaraan hij heel vaak, tientallen malen, was begonnen, die hij tientallen malen had bekeken, heel eenvoudige. Hij dacht dat van al die fragmenten een geheel kon worden gemaakt. Maar hij heeft er geen geheel van gemaakt, omdat hij een toneelstuk en een roman wilde schrijven, die niet waren zoals anderen ze schrijven. Hij schreef de stukken die nodig waren, voor hemzelf en voor het nieuwe publiek. Hij leefde in de wereld van de literatuur en die hield van hem, maar heeft hem niet direct doorgrond.

Ik heb hem gezien toen hij heel jong was, goed gekleed, toen hij door een theaterzaal liep bij een premi?re. Ik heb hem gezien op het schrijverscongres, toen hij erover sprak dat hij zwerver zou worden, bedelaar, dat hij opnieuw van zijn werk zijn leven zou maken en dan zou zien hoe zijn handen jonger werden en hoe de woorden zich op een nieuwe manier schikten.
Ik heb hem zien lopen tegenover de Tretjakovgalerij. Het sneeuwde. Olesja liep in een zomerjas, met een zomerhoed op. De sneeuw bleef erop liggen en smolt niet. Sneeuw arceerde de straat.
Ik kwam Vera Michajlova Inber tegen, die toen nog jong was. Zij stond stil en zei: ‘Olejsa is net de Vesuvius in de sneeuw.’
Hij leek – ik heb het nagekeken – op Beethoven.
Toen Olesja het scenario en de toneelbewerking van De granaten armband2 had geschreven, werden die geaccepteerd. Maar hij weigerde de correcties aan te brengen die het theater noodzakelijk vond, hij maakte het niet af. Hij was hooghartig als Don Quichote, hoewel hij niet gek was. Hij was bang om zijn schrijverschap te bederven door bescheidenheid of concessies. Bescheidenheid is goed in gezelschap, maar als je alleen bent met het papier moet je je hand de vrijheid geven onder leiding van de inspiratie.
Olesja liep altijd ineengedoken. Zijn ogen waren blauw, zijn haar was rossig. Hij kleedde zich eerst jong en zorgvuldig, later duur en nonchalant, nog later armoedig en nonchalant ? en altijd elegant. Hij wist hoe hij een hoed moest dragen, een sjaal los jes omslaan, en nam geen poses aan. Hij was afkomstig uit de lagere Poolse adel. Op zijn familiewapen staat een rendier met een gouden kroon om de nek. Dat wapen heeft zijn moeder me laten zien, die prachtig Russisch sprak, een oude, ontwikkelde, standvastige Poolse, die het leven met belangstelling en ironie bekeek.
Olesja is zelf nooit in Polen geweest, hoewel hij ervan droomde om Krakow te bezoeken. En de stad van de drie dikzakken ligt in een gedroomd, middeleeuws Polen, alleen de rivieren zijn er sneller, de bruggen groter.

Olesja’s manier van voortbeweging was de droom; andere vormen van transport waren hem vreemd. Hij verplaatste zich alleen te voet, met een soepele, snelle gang.
Als kunstenaar brandde hij zichzelf op in revisies, probeersels, hij brandde zichzelf op als een seinvuur. Hij wist als kunstenaar heel goed wat vuur was.
Een van zijn latere scenario’s is Het vuur 3. Dat vuur staat gewoon voor vlammen, maar ook voor inspiratie, harmonie en uitvindingen – het is het vuur van Prometheus.
Bij al zijn creatieve arbeid had hij voortdurend zijn doel voor ogen en werkte hij altijd zonder plan.
Tijdens de oorlog4 betaalde Olesja de huur van zijn woning niet, die daarom aan anderen werd toegewezen. Toen de schrijver terugkeerde, begon hij rond te zwerven en woonde in huurkamers. Ze5 zeiden dat hij zijn huis kon terugkrijgen, als hij zou langskomen. De grootste schrijvers en muzikanten en de grote Oelanova6 deden moeite voor hem. Maar hij zei dat hij geen voltooid werk had, waarmee hij als schrijver zou kunnen aankomen.
Hij leefde zonder huis, maar met hoop, hij bleef werken en verwachtte iedere dag de overwinning. Hij schreef delen van toneelstukken, die zich moesten samenvoegen als gewelven, maar dat niet deden, omdat er alweer nieuwe dingen om te schrijven bij hem waren opgekomen.
Zijn vrienden konden hem niet helpen. Hij zei dat je altijd naar je vrienden kon gaan, zelfs ‘s nachts, maar alleen vanuit je eigen woning, met wat vrolijkheid, een grapje, een meloen; meloenen had hij niet.
Zelf schreef hij een keer aan zijn moeder: ‘Een kolenboer gaat voorzichtiger om met een juten zak rammelende kolen dan ik met mijn levenslot ben omgegaan.’
Dat klopt.
Hij heeft een tijdlang veel gedronken. Toen werd hij ziek. Toen stopte hij met drinken. En schreef veel. Weer leek er een boek aan te komen. Er werd verwacht dat hij het zou afmaken, dat het zou uitkomen, dat er een aantal boeken zou uitkomen. Maar zijn hart was al opgebruikt.

Hij leefde in zijn laatste jaren relatief rustig in de Lavroesjinsteeg tegenover de Tretjakovgalerij, op de achtste verdieping. Uit de ramen van de lichte gang zag je bomen en de Stenen Brug, maar de rivier de Moskva lag verborgen achter huizen. Vanuit zijn werkkamer zag je de kerk van Bazjenov7 en de huizen aan de overkant van de Moskva.
Het was een hoog en rustig nest, zelfs met telefoon. Daarvoor wilde hij geen telefoon aanvragen, ervan overtuigd dat die er vanzelf zou komen als hij iets goeds had geschreven. Hij wilde mensen niet als smekeling tegemoet treden.
Dat was trots, geen hulpeloosheid.
Op een dag zei hij tegen zijn vrouw: ‘Olja! Ik voel me slecht! Er is iets in mijn lichaam?? Het bleek een hartinfarct te zijn. De artsen kwamen. Ze behandelden hem. Het ging beter. Hij lag kalm in een grote kamer. Hij las alweer. Ze dachten alweer dat hij snel zou herstellen. Hij lag in een lichte kamer. Hij zong. Toen riep hij: ‘Olja!’ En stierf.
Er kwamen veel mensen. Bijna iedereen kwam. En degenen die te laat kwamen voor de kist, kwamen later ook, jaren later, als ze het water van de inspiratie dronken uit de bronnen die Olesja had gegraven.
Op inspiratie wordt zelden gescholden. Maar de trein der erkenning bereikt niet iedereen op tijd. Een groot man kent de dienstregeling van de treinen van deze wereld. Hij haast zich niet met zijn bagage. Hij zit op de kruispunten van de wereld, wetend dat de wegen niet naar Rome leiden, maar naar nieuwe steden, gebouwd door de nieuwe mens.
Joeri Karlovitsj kende kracht en zwakheid. Hij geloofde dat hij zelf aan de kant van de zonnestraal stond. Hij was een van de weinigen wie het gegeven is om via het woord een aanraking tot stand te brengen met het wezen van de wereld.
Hij was zelf geschapen uit het zeldzame metaal van verheven inspiratie.

___________________________________

1 De titel waaronder een eerste slectie uit Olesja’s nagelaten aantekeningen in 1965 verscheen.
2 Naar een novelle van Koeprin.
3 Naar zijn verhaal met dezelfde titel. Bij de tekenfilm naar dit verhaal wordt Olga Soeok, Olesja’s vrouw, vermeld als een van de scenarioschrijvers.
4 Olesja bracht de oorlog door in Asjgabad, Toerkmenië.
5 De Schrijversbond.
6 Galina Sergejevna Oelanova (1910-1998) wordt beschouwd als de grootste ballerina uit de sovjettijd.
7Vasili Ivanovitsj Bazjenov (1737 of 1738-1799), architekt.