Een advertentie in de Frankfurter Allgemeine Zeitung: Te koop: echt Spaans huis aan de Costa Brava. Zeer geschikt voor bar of antiekwinkel.

De professor, schrijver van een beroemd, slechts door weinigen gelezen, door niemand begrepen filosofisch werk, koopt het huis en droomt van een gelukkig leven als bareigenaar. Hij laat de teleurstellende hopeloze pogingen tot erkenning achter zich, alsook het steriele academische onderwijs. Misschien is de bar aan de Costa Brava de pilaar van Sokrates, de ton van Diogenes. De professor is echter getrouwd. Zijn vrouw zag hem als groot man, als het grootste intellect van zijn tijd. Dat geloof stelde haar schadeloos voor vele onbevredigde wensen. Zij begrijpt zijn vlucht naar Spanje niet. Zij begrijpt niet dat hij na zijn streven naar wijsheid nu wijs wil zijn. Ze raakt een illusie kwijt. Waarschijnlijk ervaart zij het simpelweg als maatschappelijke degradatie. Zij zegt: je bent oud, je bent seniel, je bent op, wat ben je geworden: een kastelein. En inderdaad, haar woorden maken een eind aan zijn geloof in een filosofische existentie, hij vergeet zijn systeem, zijn denken wordt vet, hij amuseert zich met zijn gasten, hij speelt, hij dobbelt, hij drinkt met hen, helemaal als een kastelein. Hij zou gelukkig kunnen zijn. Maar zijn vrouw houdt hem voortdurend een spiegel voor, waarin hij er niet gelukkig uitziet, alleen maar onnozel. Het huwelijk, de bar wordt een kleine hel waarin zij beiden smoren. Want de geprikkelde denker denkt nu weer, en hij denkt dat zij, de vrouw, allang vóór de koop van het Spaanse huis hem van het hogere dat hij zocht heeft afgeleid, de kant uit van het professoraat. Van literaire roem, van radiopraatjes en krantenenquêtes, en hij was gewoontjes geworden voordat hij een gewoon leven probeerde te leiden. Of is hij nooit de grote geest geweest, was hij ook dat alleen maar in de ogen van zijn vrouw, zoals hij nu voor haar de kastelein is, en wat is hij nu echt? Hij zal niets meer schrijven, niets meer doceren. Hij zou een wijze kunnen worden. Soms denkt hij dat dit zijn kans is, de enige die hij eigenlijk had. Maar hij is geen Socrates die Xantippe aan kan. Zij werkt aan zijn en haar ondergang. Hij wordt wat zij hem verwijt: een onnozele drinkende bejaarde, een heel gewone waard van een heel gewone kroeg.

 

Typoscript van 16.3.65, in: Auf dem Phantasieross, p. 451.