Beste J.,

Over de mechanisering van het wereldbeeld gesproken, ik kan je uit eigen waarneming melden dat ook het luchtruim geheel en al machinaal is geworden. Ik schrijf je deze brief onder een denderende hemel. De natuur overleeft alleen nog in vergelijkingen. Het kwinkeleren van vogels in de vroege ochtend is achtergebleven in de middeleeuwse strofen van Van Veldeke of de idyllische natuurbeschrijvingen van Grillparzer. In boeken dus, restanten van een vergane wereld waarin de fantasieën over intercontinentale en intersatellaire vluchten nog utopie waren. De utopie is werkelijkheid geworden.

Vanochtend raasden in een uur tijd honderdtwintig vliegtuigen over ons huis. Ik was uit een droom ontwaakt. Eerst meende ik reusachtige, lijkbleke vogels te hebben gezien. Ze kwamen te voorschijn uit melkachtige nevelsluiers, en wanneer ze uit het blikveld waren verdwenen hoorde ik als een late echo van hun kortstondige aanwezigheid het grijnzende schreeuwen van Tekili-li. Ik voer op het nachtschip van Pym en stomgeslagen verwachtte ik de gesluierde menselijke figuur, groter dan enig mens op aarde, met zijn volmaakt glanzende huid, wit als sneeuw. In plaats daarvan dreunden het volgende moment duizenden mechanische varkens door de lucht, als aanzeggers van een infernaal onweer. Ik weet niet wat mijn hart meer beklemde, het af- en aanzwellende donderen of die zuigkuilen van stilte daartussen, waar de hemel zijn adem inhield. Wat mij toch het meest benauwde was het hoge gekrijs van varkens voor de slacht, die gillend van angst hun poten schrap zetten voor ze op Schiphol landen.

Het meisje van de klachtenlijn was heel begrijpend vanmorgen. Mijn huis schijnt in een zone te liggen, waarin de geluidsbelasting onaanvaardbare hoogten mag bereiken. De milieudeskundigen van alle partijen, van links tot rechts, hebben dat in een democratisch debat besloten. Kern van het debat was de vraag of dertig dan wel veertig duizend woningen te lijden mochten hebben van de oorlog die in de lucht wordt uitgevoerd. Onze zintuigen, onze slaap, onze dromen mogen aan flarden worden geschoten: patjepeeërs hebben om hun oorlogswinsten veilig te stellen communicatiekapo’s ingehuurd om mij uit te leggen dat hun economische voordelen voor mij een maatschappelijke noodzaak vormen. De bunkerbouwers van weleer zijn teruggekeerd: nu leggen ze asfaltbanen aan in het zwerk. Wat een anachronisme trouwens, dat woord.

Soms houdt zo’n schreeuwend varken het niet uit, verliest het zijn oren en laat het zich tomeloos, met zijn buik vol kerosine, naar beneden vallen. Wat het daar aanricht heb ik met eigen ogen gezien: lichamen in lichterlaaie, die met doodsschreeuwen van de tiende verdieping omlaag smakten. Ik rook verbrande katten. Ik zag kinderen met radeloze ogen hun ouders zoeken. Drie dagen later hoorde ik een functionaris van Schiphol zich beklagen over het ongeluk: hij hoopte vurig dat dit nare incident de uitvoering van de uitbreiding van het vliegveld niet zou vertragen. Als de televisie geuren had kunnen uitzenden, zou je de drek hebben kunnen opsnuiven, waar de snoet van deze functionaris dagelijks in wroet. Ik ben bang voor de opgekropte emoties die door de technocraten van onze samenleving worden gemobiliseerd. En ik ben bang voor hun neurotische vooruitgangsoptimisme.

Ik zou vandaag mijn aantekeningen over het thema van de angst in het werk van Kafka en Poe hebben uitgeschreven, met Vestdijk het ‘wezen van de angst’ hebben willen doorgronden, maar ik kan me niet concentreren, door de vliegtuigen niet, en vooral niet door een voorval waardoor ik de afgelopen week radeloos van hot naar her ben gerend. Alle theorieën van de angst, die van Kierkegaard en Sartre, van Freud en Jaspers wegen niet op tegen die dagelijkse beslommeringen, die, plotseling door een onverwachte wending onder stroom gezet, een loerend gevaar in zich bergen. De dagelijks gang van zaken wordt dan een schrikdraad: in weerwil van alle pogingen je uit de voeten te maken, bots je er voortdurend tegenop en voel je de stroomstoten door al je zintuigen schieten. De lectuur van Poe, Kafka, Rilke of Meyrink – en zijn zij niet de meesters die erin slagen bij de lezer angst op te roepen – vermag niet te bewerkstelligen waar een paar domme politieagenten wel toe in staat zijn. Je houdt mijn opstel over Poe en Kafka te goed, tot ik wat meer afstand heb kunnen nemen van de maalstroom die nu in mijn hoofd woedt: het oog is nog lang niet in zicht.

Beste J., ik moet je vertellen wat M. is overkomen de afgelopen week. Je kent M., hij heeft eindexamen gedaan en viert, nu ik je dit schrijf, vakantie in Zuid-Frankrijk. Eergisteren belde hij ons op, ontzet. Hij was met zijn vriend op weg naar Biscarosse om traveller-cheques te verzilveren, toen twee politiewagens hen de pas afsneden. Acht agenten sprongen uit de wagens, stormden op M. af en boeiden hem met zijn armen achter op zijn rug. Ze duwden hem in de wagen en voerden hem af naar het politiebureau. Zijn protesterende vriend werd met een knuppel in de nek geslagen en verweesd achtergelaten. M. moet zich hebben gevoeld als Josef K., zeker het eerste uur toen hij geen benul had van de reden van zijn aanhouding. Ze dwongen hem zijn t-shirt uit te trekken, waartegen hij zich heftig verzette, en hij moest allerlei papieren ondertekenen. Hij werd van top tot teen gefouilleerd en ze dreigden hem het t-shirt te verbranden. Zijn verzoek om zijn ouders te bellen of tenminste de reisleiding op de camping, werd woedend genegeerd. M. werd hardhandig geconfronteerd met de toepassing van de wet, die hem ondoorgrondelijk toescheen, maar waarvan de overtreding hem ernstig werd aangerekend. Misschien is M. voor het eerst van zijn leven bevangen door morele angst voor de knuppeldragers, de uitvoerders van een onduidelijk reglement, dat bruutheid van optreden legitimeert. Dan drong het tot hem door: met zijn t-shirt had hij de goegemeente geprovoceerd, hij had willens en wetens aangezet tot drugsgebruik. Op zijn t-shirt was namelijk een hennepplant afgebeeld, met een tekst van een Amsterdamse coffeeshop. Amsterdam, coffeeshops, cannabis: het Frankrijk van Chirac staat op zijn achterste benen alleen al bij het zien van deze woorden. In zijn beste Frans had M. de agenten gevraagd of hun Nederlandse collega’s op dezelfde manier moesten reageren wanneer Franse jongeren in Amsterdam op hun t-shirts reclame maakten voor Mururoa. Schuimbekkend smeten ze hem het politiebureau van Biscarosse uit. Men heeft zich daar diepgaand met de zaak beziggehouden. Toen hij ons door de telefoon het verhaal uit de doeken had gedaan, hebben wij later op de avond contact gezocht met de Nederlandse ambassade in Parijs. Een mevrouw van de ambassade heeft de zaak gewetensvol voor ons uitgezocht. M. bleek, zo luidde het resultaat van haar onderzoek, artikel L630, 2e alinea te hebben overtreden. Dat werd bevestigd door de rechter in MontMarsan. Op het dragen van een t-shirt met een volgens het Frans recht provocerende tekst kan een straf van maximaal 5 jaar volgen of een boete van 500.000 francs worden geeist. Het t-shirt was niet verbrand, maar in beslag genomen.

M. verblijft nog in zuid-Frankrijk, wij zijn bang dat bij een nieuwe fouillering bij toeval net een zakje weed in zijn slaapzak wordt gevonden. Dat het triomfantelijk voor zijn ogen wordt gehouden en hij bijgod niet weet wie hem dat heeft geflikt. Die angst houdt mij dezer dagen in de greep, terwijl de vliegtuigen nog steeds als gieren boven mijn hoofd krijsen. De wereld ziet er niet vertrouwd uit.

Ik groet je,

Anthony