Middenin het leven zou ze in een donker –
maar was daar niet, waarschijnlijk ergens
op de fiets de stad door op de weg naar niets
geen wonderen wel roze ondergoed
en droeve junks, een vuilnisbak patat.
Ziet ze geen pad naar ooit of later
alleen het donker klopt, het grachtenwater
ruikt naar gracht de nacht is goed
maar hoe het leven moet, mijn God
zo laat al en geen weet van heg en steg.
Moet ze wellicht de wereld in om nieuw
haar ogen uit te spoelen, anders bestaan
op verre grond de oude maan zien
krimpen met haar mee of met pensioen
en uien kweken. Was ze maar oud
en liefst nog wijs, wou ze wel dood
had ze die zogenaamde levensreis
gewoon gemaakt. Zou ze bezweren:
niets aan het ging vanzelf het is gedaan.