Toen De axolotl in 1967 verscheen, hadden de kritici niet onvoorbereid hoeven te zijn. Roggeman had daarvoor al een aantal soortgelijke teksten gepubliceerd, en bovendien had hij in diverse literaire analyses expliciet zijn opvattingen over literatuur gedemonstreerd (verschenen in: De onbekende twintigste eeuw en Literair Labo). Wat een adekwate lektuur zou kunnen zijn van Roggemans eigen werk, werd aangegeven door de analyses die de schrijver had geleverd van auteurs met wie hij zich verwant voelde. Voorts had De Wispelaere (Het Perzische tapijt, Met kritische oog) het werk van Roggeman al geïnterpreteerd in het kader van diens poëtika.
In de (schaarse) besprekingen die van De axolotl verschenen, wordt dit boek eveneens tegen de achtergrond van zijn literatuuropvatting geplaatst. Men vermeldt het streven naar het absolute kunstwerk (Janssens, Fens) dat een bewuste vormgeving van het vormloze bestaan inhoudt en de onmogelijkheid verkondigt van een geordend wereldbeeld. De problematiese relatie tussen het kreatieve fenotype – globaal te definiëren als: het individu in een existentiële situatie en produkt van erfelijke en milieufaktoren (vgl. Literair Labo, p. 3) – en het absolute kunstwerk wordt gesignaleerd. Schrijven is voor Roggeman vormgeving van het moment, geen chronologies, psychologies verslag van het leven. Het werk is fragmentaries en getuigt van het besef van de ambivalentie van alle verschijnselen. Wat het laatste punt betreft, wordt het werk, op grond van de titel, als symbolies geduld voor een kreatieve situatie. De tweeslachtigheid van de axolotl (een salamanderachtig dier) wijst op een streven naar de eenheid van tegendelen; de axolotl is nooit volgroeid (‘volledig’) en verkeert in een tussenstadium vóór de volwassenheid. Formeel typeert men het fragmentariese karakter van De axolotl door erop te wijzen dit de tekst elementen van een dagboek bevat.
Impliciet heeft de kritiek, die vanuit de standaardliteratuuropvatting opereert, zich het avantgardistiese van De axolotl wel gerealiseerd, hetgeen is op te maken uit de moeilijkheid om over de tekst zelf te spreken.
Janssens en Fens richten zich in hun besprekingen vrijwel uitsluitend op de ‘theorie’ – de poëtika – ‘achter’ het werk. Als ze van mening waren geweest dat de standaardnormen bruikbaar waren voor De axolotl, dan hadden ze het over de ‘eigenschappen’ van de tekst gehad. De gangbare literatuuropvatting geeft immers de illusie, dat de lezer onmiddellijk toegang heeft tot een tekst en dat het daarom overbodig is, zich bij de lektuur uitdrukkelijk op een literatuuropvatting te beroepen.
In de bespreking van het boek in De Werker neemt de impliciete erkenning van het avantgardistiese van De axolotl een andere vorm aan. Deze bespreking richt zich, veel meer dan Janssens en Fens, op de tekst, maar komt tot een paradoxaal waardeoordeel: De axolotl wordt ‘volmaakt proza’ genoemd. Tevens wordt – in negatieve zin – gerept van ‘tweedehandsheid’, ‘kunstmatigheid’, ‘kille cerebraliteit’. Het positieve waardeoordeel veronderstelt instemming met Roggemans poëtika, het negatieve instemming met de standaardpoëtika. Het paradoxale van de waardering duldt in elk geval op een besef dat de standaardliteratuuropvatting niet zonder meer bruikbaar is bij het lezen van De axolotl.
 
De pogingen die gedaan zijn om De axolotl binnen het werk van Roggeman te plaatsen doen, zoals gezegd, alle een beroep op diens uitgesproken literatuuropvatting. Men konsentreert zich op de verschillende aspekten van het fenotype die zijn – tragische – existentiële situatie kenmerken en die in een aantal werken via de expressie positief getransformeerd zouden moeten worden.
De Wispelaere (Het Vaderland) kenschetst de levensvisie/schrijversvisie van Roggeman als ambivalent en fragmentaries, bepaald door de paradox leven/dood en scheppen/ vernietiging. In Het zomer nihil (1966) speelt de paradox tussen natuur (levens- en doodbeginsel) en geest (vormende kracht). De paradox wordt in evenwicht gebracht door de beleving van het moment. De axolotl behandelt de ambivalentie tussen leven en zien. Het boek geeft close-ups van het lichaam, onderzoekt de sociale kontext en bekommentarieert de fragmentariese schrijfmethode van het fenotype. In het boek wordt het probleem van de mythe gesteld in de vorm van de herinnering aan een voorbije liefde. In Catch as catch can (1968) wordt deze mythe onttakeld door de aanvaarding van de realiteit in de vorm van de verhouding met een vrouw.
Wesselo schetst (in Literair Lustrum) een ontwikkeling van De axolotl, via Catch as catch can naar Het zomers nihil, waarbij hij zich konsentreert op het point of view. Het verspringen van het point of view in het werk rechtvaardigt Wesselo door deze verteltechniek te interpreteren als een ‘guerilla-methode’. De literaire procédés kunnen het vormloze bestaan slechts fragmentaries vorm geven. De wijze waarop het point of view verspringt – ik/hij, ik/hij/andere ik/zij, ik, in respektievelijk De axolotl, Catch as catch can en Het zomers nihil (LL, p. 258) – wordt uitgelegd als uitdrukking van de groei van het ik (het fenotype?) naar autonomie ten opzichte van de anderen. De verspringing zou in wezen een zich ontwikkelend solipsisme aanduiden.
Roggeman interpreteert zelf in Homoïostase (p. 26 vv.) de axolotl – volledig/onvolledig, ‘steeds larve in zijn gewone bestaan’ – als symbool van de existentiële situatie van het fenotype. Deze ‘axolotl-situatie’ kan tijdelijk opgeheven worden door de expressie. Vertrekpunt van De axolotl is een in hoofdzaak op het absurde van het menselijk bestaan gerichte analyse. Onvermijdelijk duikt daarom in het boek de mythe op: de nietartistieke ordening van het bestaan. De basisproblematiek is de ‘mutatie van natuur tot geest, de existentie en de mythe’ (Homoïostase, p. 31). De status van de mythe binnen het kunstwerk is, wanneer men uitgaat van Roggemans poëtika, natuurlijk oneigenlijk Catch as catch can analyseert en ontmantelt de mythe. Het boek wordt aangeduid als een gevecht met verleden, heden (het fenotypies moment) en toekomst (de dood) (Homoiostase, p. 37 v.). De lethargie van het bestaan wordt opgeheven door het verleden (de voorbije liefde, het lichaam) te analyseren en van zijn mythies karakter te ontdoen, zodat het doodsbesef minder vat op het organisme krijgt. Het huwelijk met Ananas heeft het karakter van een verzoening met de realiteit, al is deze verzoening uiterst precair.
Men zou een dergelijk leesmodel ook kunnen opstellen voor Made of words (1972) en voor Gnomon (1975). De rubriek ‘Foetaal. Nieuwe elementen van het Axolotl-fenotype’ (Made of words, p. 37 vv.) zou aanleiding kunnen geven tot de opvatting dat het boek te lezen valt als de uitdrukking van de ambivalentie tussen eros/verval, eros/voortplanting. Gnomon zou (op grond van pg. 31 en 95 vv.) gelezen kunnen worden als uitdrukking van het besef dat het ik-element binnen het fenotype overbodig en niet-bestaand is, dat het ik een ‘fiktie van de grammatika’is. Het boek zou dan een versmalling/zuivering van de basis van het fenotype aangeven.
 
De situering van Roggemans werk binnen de huidige literatuur – of beter gezegd: de bepaling van de manier waarop dit werk gelezen kan worden in vergelijking met bestaande leeswijzen – kan op verschillende manieren ondernomen worden. Twee ervan stip ik aan.
Men zou Roggemans poëtika kunnen konfronteren met de huidige standaardliteratuuropvatting. Enige verschillen zijn dan: een tussen het idee dat de tekst een geloofwaardig verhaal dient te brengen, waarvan met plezier kennis wordt genomen (het ‘leesbaarheidsadagium’), en Roggemans opvatting dat de tekst de kreativiteit van de lezer moet stimuleren; een tussen de eis dat literaire technieken onopvallend gebruikt moeten worden, en het belang dat Roggeman hecht aan gevarieerde stijlmiddelen, die de onderdelen van de tekst moeten verzelfstandigen, enz. Het verschil tussen de standaardpoëtika en die van Roggeman zou vooral tot uiting moeten komen in een verschil in leeswijze. Volgens de standaardpoëtika gaat het erom, de verschillen en overeenkomsten in betekenis die men aanbrengt tussen tekstuele elementen onder één noemer te brengen: die van het ‘thema’. Het ‘thema’ fungeert als een centrale analogie, die de lezer voor zoveel mogelijk (verschillende) elementen van de tekst moet laten gelden. Volgens Roggemans literatuuropvatting is een dergelijke, op synthese gerichte, leeswijze inadekwaat. In het werk wordt het ‘thema’ vaak betrekkelijk expliciet geformuleerd. De elementen van de tekst die door regelwit en door betrekkelijk opvallende literaire technieken worden geïsoleerd, moeten – in het kader van Roggemens poëtika – worden gelezen als kommentaar, parafrasering, konkretisering, enz. ten opzichte van het ‘thema’.
Men zou Roggemans literatuuropvatting ook kunnen vergelijken met een andere avantgardistiese poëtika. Een voor de hand liggende lijn van onderzoek, is Roggemans literatuuropvatting naast die van Sybren Polet te zetten, en te bezien op welke gronden – via welke leeswijze – Polets onderscheid tussen ‘zuivere literatuur’ en ‘totaalproza’ (vgl. De geboorte van een geest, p. 328 vv.) in een verschillende lektuur van werk, dat vanuit de standaardliteratuuropvatting avantgardisties valt te noemen, gestalte kan krijgen.
 
Literatuur
Anon.
1968 Bespreking van De axolotl, in: De Werker, 2.3.1968
Fens, Kees
1968 Bespreking van De axolotl, in: De tijd, 3.2.1968
Janssens, Marcel
1968 Bespreking van De axolotl, in: De nieuwe gids, 16.3.1968
Polet, Sybren
1974 De geboorte var een geest. Een kaderkollage. Amsterdam: De Bezige
Bij Roggeman, Willy
1965 Literair labo, ‘s Gravenhage/Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar
1971 Homoïostase, ‘s Gravenhage/Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar
Wesselo, J.J.
1973 ‘Willy Roggeman: Fenomenologie van de drek’, in: Kees Fens e.a. (red.): em>Literair lustrum 2, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 251-260
Wispelaere, Paul de
1966 ‘Blues voor glazen blazers’, in: Id.: Het perzische tapijt, Amsterdam: De Bezige Bij, p. 83-95
1967 ‘Tussen moerbei en visgraat’, in: Id.: Met kritisch oog, ‘s Gravenhage/Rotterdam: Nijgh & Van Ditmar, p. 149-161
1971 Bespreking van De axolotl en van Catch as catch can, in: Het vaderland, 18.9.1971