Doek.
Zwak diffuus licht.
De spreker staat voor op het toneel, links van het midden gezien vanuit het publiek.
Wit haar, wit nachthemd, witte kousen.
Twee meter links van hem, even lang en op dezelfde hoogte, een schemerlamp, een witte bol ter grootte van een schedel, met zwak licht.
Net zichtbaar uiterst rechts, op dezelfde hoogte, het witte voeteneinde van een veldbed.
Tien seconden voordat de monoloog begint.
Dertig seconden voor het einde van de monoloog begint het licht van de lamp zwakker te worden.
Lamp uit. Stilte. Spreker, bol, voeteneinde van veldbed, nauwelijks zichtbaar in het diffuse licht.
Tien seconden.
Doek.

SPREKER: Geboorte werd hem zijn dood. Nog eens. Woorden schieten tekort. Sterven ook. Geboorte werd hem zijn dood. Sindsdien die lijkegrijns. Op naar het deksel dat komen zal. In wieg en ledikant. Aan de borst de eerste afgang. Bij de eerste misstapjes. Van mamma naar juf en weer terug. De hele weg. Heen en weer gekaatst. En zo voort met die lijkegrijns. Van uitvaart naar uitvaart. Tot nu. Deze nacht. Twee en een half miljard seconden. Nog eens. Twee en een half miljard seconden. Haast niet te geloven zo weinig. Van begrafenis naar begrafenis. Begrafenissen van … haast had hij gezegd van dierbaren. Dertigduizend nachten. Haast niet te geloven zo weinig. Geboren in het holst van de nacht. De zon reeds lang onder achter de lariksen. Nieuwe naalden die groen worden. In de kamer wint het duister veld. Tot het zwakke licht van de schemerlamp. De pit laaggedraaid. En nu. Deze nacht. Op als de nacht valt. Elke keer als de nacht valt. Zwak licht in de kamer. Oorsprong onbekend. Niets van het raam. Nee. Bijna niets. Niet zoiets als niets. Op de tast naar het raam en staart naar buiten. Staat daar naar buiten te staren. Doodstil naar buiten te staren. Niets beweegt in die zwarte leegte. Op de tast tenslotte terug naar waar de lamp staat. Stond. Toen hij het laatst uitging. Losse lucifers in rechterzak. Strijkt er een af op zijn bil zoals hij van zijn vader had geleerd. Haalt de melkwitte bol eraf en zet hem neer. Lucifer gaat uit. Strijkt een tweede af op dezelfde manier. Haalt het lampeglas eraf. Rookberoet. Houdt het in zijn linkerhand. Lucifer gaat uit. Strijkt een derde af op dezelfde manier en houdt hem bij de pit. Zet glas terug. Lucifer gaat uit. Zet bol terug. Draait de pit laag, wijkt terug tot de rand van het licht en draait zich om naar het oosten. Kale muur. Elke nacht zo. Op. Kousen. Nachthemd. Raam. Lamp. Wijkt terug naar de rand van het licht en staat daar met zijn gezicht naar de kale muur. Ooit bedekt met foto’s. Foto’s van… haast had hij gezegd van dierbaren. Zonder lijst. Zonder glas. Aan de muur geprikt met punaises. Alle maten en soorten. De een na de ander eraf. Weg. In snippers gescheurd en verspreid. Verstrooid over de hele vloer. Niet ineens opgeruimd. Geen plotse aanval van … geen woord voor. Van de muur gerukt en in snippers gescheurd, een voor een. Een proces van jaren. Jaren van nachten. Niets aan de muur nu behalve punaises. Niet allemaal. Sommige gingen los bij het rukken. Sommige prikken nog een flard vast. Staat daar dus gezicht naar kale muur. Aldoor stervend. Niet meer of minder. Nee. Minder. Minder te sterven. Aldoor minder. Zoals het licht bij het vallen van de avond. Staat daar gezicht naar het oosten. Kale pokdalige oppervlakte ooit wit in de schaduw. Kon ze ooit allemaal benoemen. Daar was vader. Die grijze leegte. Daar moeder. Die andere. Daar samen. Glimlachend. Huwelijksdag. Daar alledrie. Die grijze vlek. Daar alleen. Hij alleen. En zo voort. Nu niet. Vergeten. Allen zo lang heen. Weg. Erafgerukt en in snippers gescheurd. Over de hele vloer verstrooid. Weggeveegd onder het bed en daar gelaten. Duizenden snippers onder het bed met het stof en de spinnen. Alle… haast had hij gezegd dierbaren. Staat daar gezicht richting muur naar gene zijde te staren. Ook daar niets. Ook daar beweegt niets. Nergens beweegt iets. Nergens is iets te zien. Nergens is iets te horen. De kamer ooit vol geluiden. Zwakke geluiden. Oorsprong onbekend. Minder en zwakker al naar de tijd verstreek. De nachten verstreken. Niets nu. Nee. Niet zoiets als niets. Sommige nachten slaat de regen nog schuin op de ruiten. Of valt kalmpjes hier beneden. Zelfs nu. De lamp walmt en toch is de pit laaggedraaid. Vreemd. Zwakke rook komt naar buiten door gat in bol. Laag plafond vol vlekken door nacht na nacht ditzelfde. Donkere vormeloze vlek op oppervlakte die verder wit is. Ooit wit was. Staat gezicht naar muur na de verscheidene handelingen als beschreven. Dat wil zeggen, op bij het vallen van de nacht, trekt hemd en kousen aan. Nee. Heeft ze al aan. Heeft ze de hele nacht aan. De hele dag. De hele dag en nacht. Op bij het vallen van de nacht in hemd en kousen en na een tijdje om zijn positie te bepalen op de tast naar het raam. Zwak licht in de kamer. Onuitsprekelijk zwak. Oorsprong onbekend. Staat doodstil te staren naar buiten. De zwarte leegte in. Niets daar. Er beweegt niets. Dat hij kan zien. Horen. In een houding alsof hij niet in staat is weer te bewegen. Of, geen wil meer heeft om te bewegen. Niet genoeg wil meer heeft om nog te bewegen. Draait zich tenslotte om en gaat op de tast naar waar hij weet dat de lamp staat. Denkt dat hij weet. De laatste keer stond. Toen hij de laatste keer uitging. Lucifer één als beschreven voor de bol. Twee voor het lampeglas. Drie voor de pit. Glas en bol er weer op. Draait pit laag. Wijkt terug naar de rand van het licht en draait zich om, gezicht naar muur. Naar het oosten. Stil als de lamp aan zijn zijde. Nachthemd en kousen wit om zwak licht op te vangen. Ooit wit. Haar wit om zwak licht op te vangen. Uiteinde van veldbed net zichtbaar aan de rand van de lijst. Ooit wit om zwak licht op te vangen. Staat daar naar gene zijde te staren. Niets. Leeg donker. Tot het eerste woord altijd hetzelfde. Geboorte. Dan het langzaam opdoemen van een vage vorm, vanuit het duister. Een raam. Dat op het westen uitkijkt. De zon reeds lang onder achter de lariksen. Het licht dat sterft. Al gauw niets meer om te sterven. Nee. Niet zoiets als geen licht. Sterreloze, maanloze hemel. Sterft aldoor tot de dageraad en sterft nooit. Daar in het donker dat raam. De nacht die langzaam valt. Ogen op de kleine ruit turen naar die eerste nacht. Keren er zich tenslotte vanaf, om de verduisterde kamer te aanschouwen. Daar tenslotte langzaam een vage hand. Die een brandende fidibus omhoog houdt. In het licht van de vlam vaag de hand en de melkwitte bol. Dan een tweede hand. In het licht van de vlam. Haalt de bol eraf en verdwijnt. Verschijnt opnieuw, leeg. Haalt lampeglas eraf. Twee handen en glas in het licht van de vlam. Vlam naar pit. Glas er weer op. Hand met vlam verdwijnt. Tweede hand verdwijnt. Glas alleen in duister. Hand verschijnt opnieuw met bol. Bol er weer op. Draait pit laag. Verdwijnt. Bleke bol alleen in duister. Glans van koperen beddestang. Beeld vervaagt. Geboorte zijn dood. Die stigmatische glimlach. Dertigduizend nachten. Staat aan de rand van het lamplicht naar gene zijde te staren. Het volledig duister weer in. Raam weg. Handen weg. Licht weg. Weg. Steeds opnieuw. Steeds opnieuw weg. Tot het duister weer langzaam splijt. Grijs licht. Striemende regen. Paraplu’s rond een graf. Van bovenaf gezien. Druipende zwarte baldakijnen. Zwarte kuil eronder. Regen borrelend in de zwarte modder. Even nog leeg. Dat gat hier beneden. Welke… had hij haast gezegd welke dierbare? Dertig seconden. Om aan de ruim twee en een half miljard toe te voegen. Beeld vervaagt. Opnieuw volledig duister. Gezegend duister. Nee. Niet zoiets als volledig. Staat naar gene zijde te staren en hoort maar half wat hij zegt. Hij? De woorden vallen uit zijn mond. Moeten het stellen met zijn mond. Steekt lamp aan zoals beschreven. Wijkt terug naar de rand van het licht en draait zich naar de muur. Staart het duister in naar gene zijde. Wacht op het eerste woord altijd hetzelfde. Het pakt zich samen in zijn mond. Het splijt de lippen open en het stoot de tong naar voren. Geboorte. Splijt het duister. Langzaam naar het raam. Die eerste nacht. De kamer. De brandende fidibus. De handen. De lamp. De glans van koper. Beeld vervaagt. Weg. Steeds weer opnieuw. Steeds weer opnieuw weg. Mond wijdopen. Een schreeuw. Gesmoord in neusklank. Het duister splijt open. Grijs licht. Regen slaat neer. Druipende paraplu’s. Kuil. Borrelend zwarte modder. Lijkkist buiten de lijst. Van wie? Beeld vervaagt. Weg. Over op andere zaken. Proberen over te gaan. Op andere zaken. Hoe ver van muur? Hoofd er bijna tegenaan. Net als bij het raam. Ogen op de ruit staren naar buiten. Niets beweegt. Zwarte leegte. Staat daar doodstil naar buiten te staren alsof hij niet in staat is nog te bewegen. Of, alsof de wil weg is nog te bewegen. Weg. Zwakke schreeuw in zijn oor. Mond wijdopen. Gesloten met het sissen van adem. Lippen op elkaar. Voel zachte aanraking van lip op lip. Lip die lipt aan lip. Dan opengespleten door schreeuw zoals zojuist. Waar is hij nu? Terug bij het raam naar buiten starend. Ogen strak gericht op ruit. Alsof hij voor het laatst kijkt. Draait zich tenslotte om en tast zich een weg door het zwakke onverklaarbare licht naar de ongeziene lamp. Wit hemd dat beweegt door dat duister. Ooit wit. Steekt hem aan en draait zich om naar muur als beschreven. Hoofd er bijna tegenaan. Staat daar naar gene zijde te staren en wacht op het eerste woord. Het pakt zich samen in zijn mond. Geboorte. Splijt de lippen en stoot de tong naar voren. Puntje van de tong. Voel de slag van de tong op de rand van het gehemelte. Voel gehemelte op tong. Opdoemen in het duister van buiten het raam. Staren door het gespleten duister naar het andere duister aan gene zijde. Dat duister verder weg. De zon reeds lang onder achter de lariksen. Niets beweegt. Niet beweegt ook maar zwakjes. Doodstille ogen strak gericht op ruit. Alsof dit zijn laatste blik is. Op die eerste nacht. Van die ruim dertig duizend nachten. Draait zich tenslotte om naar de verduisterde kamer. Waar al gauw zal zijn. Deze nacht zal zijn. Brandende fidibus. Handen. Lamp. Glans van koper. Bleke bol alleen in het duister. Koperen beddestang die het licht opvangt. Dertig seconden. Om aan de ruim twee en een half miljard toe te voegen. Beeld vervaagt. Weg. Schreeuw. Geworgd in de huig. Steeds opnieuw. Steeds opnieuw weg. Tot aan het graf van wie? Van welke.. . had hij haast gezegd van welke dierbare? Hij? Zwarte kuil in de striemende regen. Uitweg door de grijze spleet in het duister. Van hoog daarboven gezien. Druipende baldakijnen. Borrelend zwarte modder. Lijkkist onderweg. Mijn dierbare… haast had hij gezegd mijn dierbare onderweg. Haar weg. Dertig seconden. Beeld vervaagt. Weg. Staat daar naar gene zijde te staren. Opnieuw het volledig duister in. Nee. Niet zoiets als volledig. Hoofd dat de muur bijna raakt. Wit haar dat het licht opvangt. Wit hemd. Witte kousen. Wit voeteneinde van veldbed aan de rand van de lijst links op het toneel. Ooit wit. Even … toegeven en het hoofd rust tegen de muur. Maar nee. Doodstil hoofd staart verheven naar gene zijde. Niets beweegt. Beweegt zelfs maar zwakjes. Dertigduizend nachten van geesten aan gene zijde. Voorbij het duister aan gene zijde. Spooklicht. Spooknachten. Spookkamers. Spookgraven. Spokende … haast had hij gezegd spokende dierbaren. Wachtend op het splijtwoord. Staat daar naar gene zijde te staren naar die zwarte sluier met lippen die beven bij half gehoorde woorden. Die het hebben over andere zaken. Het proberen te hebben over andere zaken. Totdat hij half hoort dat er geen andere zaken zijn. Er nooit andere zaken waren. Nooit twee zaken waren. Nooit iets dan dat ene. De gestorvenen die heen zijn gegaan. De stervenden die heen gaan. Vanaf het woord: ga. Het woord: ga heen. Zoals het licht dat uitgaat. Op het punt staat uit te gaan. In de kamer. Waar anders? Onopgemerkt door hem die naar gene zijde staat te staren. Alleen de bol. Niet dat andere licht. Het onverklaarbare. Nergens vandaan. Aan alle kanten nergens. Onuitsprekelijk zwak. Alleen de bol. Alleen weg.

* Een stuk monoloog (A Piece of Monologue) werd in 1979 voor de acteur David Warrilow geschreven en door hem in 198o in New York opgevoerd. Voor het eerst gepubliceerd in Kenyon Review in 1979. Opgenomen in The Complete Dramatic Works (Faber and Faber 1986).