Een taalfilosofisch perspektief op tijd

Wie offenbart sich die Zeitlichkeit der Tatsachen,
wie drückt sie sich aus,
als dadurch
dass gewisse Ausdrücke,
in unsern Sätzen vorkommen müssen?

L. Wittgenstein

Philosophische Grammatik (Teil I, Anhang 5)

Hoewel de tijd zich buiten ons afspeelt
en onafhankelijk van onze waarneming voortgaat,
geven wij elkaar in ons verslag
van wat er in heden, verleden of toekomst verandert,
een voorstelling van dit tijdsverloop
met een kenmerkende semantische struktuur.
De vorm die de werkwoorden in ons verslag krijgen
wordt niet alleen bepaald door de plaats
van het onderwerp ten opzichte van onszelf
in het tijdsverloop
maar ook door de manier waarop
wij het voor willen stellen aan elkaar,
door het doel van ons gesprek,
en door onze gemeenschappelijke belangstelling.
Wij zijn in tijd,
daarom is er ons heden, ons verleden en onze toekomst.
Wat daarin gebeurt, verandert steeds
met het verloop van tijd.
Dat de tijd voortgaat buiten ons,
is niets anders dan dat de veranderingen in de wereld
bijna nooit door ons toedoen gebeuren.
De veranderingen die wij wel teweegbrengen
worden zonder overgang opgenomen
in de veranderingen die voortgaan in de wereld.
Daarom denken wij dat de tijd buiten ons voortgaat,
want, hoewel wij deel ervan zijn,
voelen wij ons toch buitenstaanders.
In de wereld verandert zoveel tegelijkertijd
dat we er nooit een volledig verslag van kunnen geven.
Als we zelfs van een heel korte periode
alle verandering tot in het fijnste detail
in een verslag willen vastleggen
dan zouden we onzinnig veel tijd verliezen.
Ons verslag kost tijd,
omdat het in tijd is –
net als wij.
Onze eigen eindigheid maakt een juist evenwicht
tussen de duur van ons verslag
en de mate van detail erin noodzakelijk.
Een zinvol verslag is daarom selektief,
alleen die veranderingen worden beschreven
die voor ons belangrijk zijn.
De meeste veranderingen in de wereld
gaan ons niets aan.
Wij struktureren het tijdsverloop door
een voorstelling ervan te geven
in ons verslag van wat er verandert.
Die voorstelling komt tot uitdrukking
in de vorm van de woorden,
en vooral van de werkwoorden
in ons verslag.
Maar om elke vorm betekenis te geven
en de voorstelling te begrijpen
moeten we ook de vormen kennen
van de omringende woorden
en begrijpen hoe deze tot de voorstelling bijdragen.
Een geïsoleerde vorm is niet te begrijpen,
omdat die alleen geen voorstelling bepaalt.

Wat dan is de semantische struktuur
van de voorstelling van het tijdsverloop
die ons verslag van de veranderingen in de wereld
tot uitdrukking brengt?
Een voorstelling wordt opgebouwd
met vier soorten komponenten.
In een selektief verslag
kunnen vier soorten beschrijvingen
bijdragen tot de voorstelling
die we van het tijdsverloop willen maken.
Er zijn toestanden en gebeurtenissen,
en dan zijn er drie soorten gebeurtenissen.
Maar van de toestanden is er maar één soort.
Toestanden zijn weinig informatief,
zij bevatten geen informatie over veranderingen,
maar stellen het tijdsverloop voor,
alsof het statisch is.
Hoewel er van allerlei veranderingen plaatsvinden
in de tijd waarin de toestand optreedt,
– want was dat niet zo dan was er geen tijdsverloop,
maar stond de tijd stil –
laten we ze in ons verslag buiten beschouwing
als we een toestand beschrijven.
Een toestand bevat geen informatie over
de veranderingen die er gelijktijdig mee zijn.
‘Water is een vloeistof’
beschrijft een heel algemene toestand.
‘Het water in de ton is bevroren’
beschrijft ook een toestand,
maar een meer tijdelijke,
een van kortere duur, waarschijnlijk.
Maar de duur van een toestand
is voor ons doel hier onbelangrijk.
Als we de wereld alleen
als een aantal toestanden zouden beschrijven,
dan zouden we alsnog een tijdsverloop
kunnen suggereren,
door de toestanden ten opzichte van elkaar
als eerder of later dan te ordenen.
Zo kan een opeenvolging van twee toestanden
een gelijktijdige toestand delen.
Zoals ‘de temperatuur is min acht graden Celsius’ en
‘de temperatuur is min zes graden Celsius’
beide een toestand beschrijven,
die ieder gelijktijdig zijn
met een deel van de toestand beschreven door
‘het water in de ton is bevroren’.
Maar een serie toestanden is niet hetzelfde
als een toestand die daarmee gelijktijdig is.
Een beschrijving van een toestand in de verleden tijdsvorm
houdt in dat de toestand niet meer voortduurt,
maar nu afgelopen is.
Naast toestanden, statische voorstellingen van het tijdsverloop,
die geen informatie over veranderingen bevatten,
zijn er gebeurtenissen.
Alle gebeurtenissen beschrijven veranderingen,
ze geven een dynamische voorstelling van het tijdsverloop.
Een beschrijving bevat informatie over veranderingen
wanneer de beschreven gebeurtenis
te delen is in andere gebeurtenissen.
Dus gebeurtenissen kunnen gebeurtenissen bevatten,
net als toestanden ook andere toestanden kunnen bevatten.
Het verschil is echter dat toestanden nooit,
en gebeurtenissen altijd een voorstelling van het tijdsverloop geven,
waarin delen van hen een rol spelen.
Een andere manier om dit te zeggen is
dat het begin en het eind van een toestand
door dezelfde woorden beschreven worden,
en niet van elkaar te onderscheiden zijn
dan in hun plaats binnen het tijdsverloop.
maar bij een gebeurtenis is er altijd een beschrijving te vinden
die wel het begin maar niet het eind van de gebeurtenis beschrijft;
dat is wat verandering is in ons perspektief.
Er zijn drie soorten gebeurtenissen
met verschillende semantische eigenschappen.
Die eigenschappen zijn gebaseerd op de delen
die een gebeurtenis van elke soort heeft.
Ten eerste kunnen we een deel van het tijdsverloop als een gebeurtenis beschrijven
die alleen delen bevat die met dezelfde woorden beschreven worden.
Zo is ‘drinken’ een beschrijving van een gebeurtenis
waarin we delen kunnen onderscheiden
die door ‘drinken’ beschreven worden.
Dat er ook delen kunnen zijn in een dergelijke gebeurtenis
die niet door dezelfde woorden beschreven worden,
doet niet terzake.
Het is belangrijk dat elke gebeurtenis van deze eerste soort
delen bevat die op precies dezelfde manier beschreven kunnen worden.
Dan noemen we het een homogene gebeurtenis.
De informatie die een verslag van een homogene gebeurtenis bevat
geeft ons een voorstelling van het tijdsverloop
die alleen op te delen is in dezelfde homogene gebeurtenissen.
De delen van een homogene gebeurtenis zijn zo verbonden
dat elke twee ervan tenminste ten dele gelijktijdig zijn.
De deling van een homogene gebeurtenis
leidt nooit tot splitsing,
Althans niet als we alleen delen beschouwen
die door dezelfde woorden beschreven worden.
Niet alleen eenvoudige verslagen als ‘drinken’
beschrijven een homogene gebeurtenis,
maar ook samengestelde als ‘water drinken’
of ‘brood eten’, ‘appels schillen’ of
‘denken over de manier waarop wij de tijd
tot uitdrukking brengen in ons verslag’.
Het kenmerkende van homogene gebeurtenissen is
dat, zodra een deel ervan,
zelfs al is het een heel klein,
in ons verleden ligt,
dat deel zelf ook al een homogene gebeurtenis is,
beschreven door dezelfde woorden,
nu met een verleden tijdsvorm.
Zodra we water aan het drinken zijn
ontstaat er een verleden
waarin we water dronken.
Hierin onderscheiden homogene gebeurtenissen zich
van zowel toestanden als
van de twee andere soorten gebeurtenissen.

De tweede manier om een deel van het tijdsverloop
als een gebeurtenis te beschrijven
bevat informatie over het doel
of het resultaat van de gebeurtenis.
Een verslag van een dergelijke gebeurtenis
is informatiever dan een verslag
van een homogene gebeurtenis.
Daarom is de voorstelling die het geeft van het tijdsverloop
rijker dan de voorstelling ervan als homogene gebeurtenis.
Hoe meer informatie een verslag bevat
des te rijker is de voorstelling.
Gebeurtenissen met een inherent resultaat
zijn niet deelbaar in delen
die door dezelfde woorden beschreven worden.
Natuurlijk vindt een dergelijke gebeurtenis gelijktijdig plaats met
allerlei andere gebeurtenissen, ook homogene,
maar zij worden anders beschreven,
misschien in het vervolg van het verslag.
Het verslag van een gebeurtenis met resultaat
stelt het deel van het tijdsverloop,
waarin deze gebeurtenis plaatsvond,
voor als het kleinste deel
waarop de beschrijving van toepassing is.
Met dezelfde beschrijvende middelen is immers
geen kleiner deel ervan te onderscheiden.
Zo is ‘een glas water drinken’ een beschrijving
van een gebeurtenis met een inherent resultaat.
De beschrijving geeft informatie dat de gebeurtenis ophoudt
wanneer het resultaat bereikt is.
Net als in de uitvoerige verslagen
‘een wel heel erg langdradig uitgesponnen zin schrijven’,
‘de manier uitleggen waarop wij de tijd
tot uitdrukking brengen in ons verslag’,
is er geen kleinere gebeurtenis, binnen de beschreven gebeurtenis,
waarop de beschrijving ook past.
Een gebeurtenis met inherent resultaat
noemen we een heterogene gebeurtenis –
want het bevat geen delen van dezelfde soort.
Onze taal heeft een eenvoudig middel
om een beschrijving van een heterogene gebeurtenis
om te zetten in een beschrijving van een homogene.
Als we een glas water drinken
zijn we ook een glas water aan het drinken.
Iets aan het drinken zijn is een homogene gebeurtenis,
iets drinken is een heterogene gebeurtenis.
De eerste heeft delen van dezelfde soort,
beschreven door dezelfde woorden,
de tweede heeft geen delen van dezelfde soort,
delen ervan worden beschreven door andere woorden.
We doen hetzelfde
in de voorstelling die we ervan geven,
wanneer we een verslag maken van wat we doen,
of van wat er gebeurt,
verschilt fundamenteel.
Het resultaat van de gebeurtenis hoeft niet bereikt te worden;
de gebeurtenis kan onderbroken worden.
Het glas kan, halfvol, op de grond vallen,
het schrijven kan onderbroken worden voordat de zin af is,
de uitleg kan gestaakt worden, hoewel nog niet alles uitgelegd is.
Het verleden deel van een heterogene gebeurtenis
die nu plaatsvindt,
bevat nooit een gebeurtenis van dezelfde soort.
Als je nog bezig bent een glas water te drinken,
is dat deel van de gebeurtenis dat je al achter de rug hebt,
op zijn hoogst te beschrijven als
‘een deel van een glas water drinken’-
maar dat is een andere gebeurtenis,
het zijn andere woorden,
het is een ander verslag.

De derde manier om een gebeurtenis
in een verslag te beschrijven,
is als het kleinste deel van het tijdsverloop.
Met alle beschrijvende middelen
die we in onze taal ter beschikking hebben
is er geen kleinere gebeurtenis,
als deel ervan, te onderscheiden.
Althans zo stellen wij het voor,
in onze beschrijving van wat er gebeurt.
Omdat een dergelijke gebeurtenis,
in de voorstelling van het tijdsverloop,
geen delen heeft,
kan hij eigenlijk niet onderbroken worden.
Het resultaat is onmiddellijk bereikt
zodra de gebeurtenis plaatsvindt.
Als je op een deur klopt,
klopte je direkt daarna.
Want als je dat ontkent,
heb je ook niet eerst geklopt.
We stellen dergelijke gebeurtenissen voor
als ondeelbaar, als kleinste.
Daarom noemen we ze momentane gebeurtenissen.
Een moment duurt altijd wel even,
al is het maar kort.
Maar omdat zelfs een momentane gebeurtenis
een verandering in de wereld beschrijft,
moet het een deel van het tijdsverloop in beslag nemen.
We kunnen nu ook begrijpen dat sommige momenten
langer dan andere duren,
omdat de veranderingen die onderwijl plaatsvinden aan ons voorbijgaan.
Hoe groter onze aandacht, des te korter duren de momenten –
of des te sneller gaat de tijd.
Dat is een overeenkomst tussen waarneming en beschrijving –
beide geven een voorstelling van de wereld
waarin een kleinste gebeurtenis elke verandering is
waarvan we geen delen meer kunnen waarnemen of beschrijven.
Of er werkelijk geen kleinere zijn,
is hier niet terzake.
Een serie momentane gebeurtenissen
geeft een zich herhalende voorstelling.
We kunnen er ook een homogene gebeurtenis van maken,
als in ‘op een deur aan het kloppen zijn’.
Maar ‘slagroom kloppen’ beschrijft altijd een homogene gebeurtenis.

Het merkwaardige is nu dat momentane gebeurtenissen
overeenkomen met toestanden.
Beide bevatten geen informatie over delen die ze bevatten.
Toestanden zijn voorstellingen van het tijdsverloop
waarin geen informatie over kleinere veranderingen gegeven wordt.
Momentane gebeurtenissen zijn voorstellingen
gemaakt door het meest gedetailleerde verslag,
dat geen informatie geeft over nog kleinere veranderingen.
Toestanden vatten we op als grote statische eenheden,
momentane gebeurtenissen als kleinste statische eenheden.
Wat groot is en wat klein is
hangt alleen af van onszelf.
Als we een deel van het tijdsverloop, zowel in toestanden,
als in de drie soorten gebeurtenissen
uitputtend hebben beschreven,
en we denken dat er toch nog meer over te zeggen valt,
dan zoeken we een nieuwe taal,
nieuwe woorden waardoor ons verslag
nog fijner, nog gedetailleerder wordt.
Zoveel meer detail is soms nodig
voor heel gevoelige metingen
of in het wetenschappelijk verslag.
Daarom breiden dergelijke praktijken de gewone taal uit
met een eigen taal
waarin mikroskopische voorstellingen mogelijk zijn.
Maar ook in deze uitbreidingen
geven we alleen voorstellingen
van wat er verandert in de wereld.

Theatre is the only thing
that comes near what it is.

J. Cage

45′ for a speaker (48″, 49″)