Glas in lood
 
 
De dampige zomeravond
Schenkt uit het hoge venster flonkering in het donker
En laat in mijn hart een gloeiend brandmerk.
Maar wie heeft (op het terras bij de rivier gaat een lamp aan)
wie heeft
Bij de Kleine Maria op de Brug wie is het wie daar de lamp heeft
aangedaan? – er is
In het zaaltje een geur van rotting: er is
In het zaaltje een kwijnende rode wonde.
De sterren zijn paarlemoeren knopen en de avond kleedt zich in
fluweel:
En de avond flikkert flauw; flauw flikkert de avond maar er is
In het hart van de avond is
nog steeds een kwijnende wonde.
 
 
 
La petite promenade du poète
 
 
Loop ik hier de straat langs, buiten,
Donker smal geheimvol slop:
Zie ik achter vensterruiten
‘t Raam uit kijken Roos en Knop
Wankelt daar met vage kop
Eentje van geheime trappen
Staan daar achter spiegelramen
Al die mokkels met hun grappen.
………………………………………………
………………………………………………
In dit steegje komt geen mens
En geen hond: in de zwarte nacht
Boven daken een twee sterren:
En zulk duister vind ik pracht.
En zo loop ik arme stakker
In die nacht van droomgeheim,
Ook al proef ik in mijn mond
Walgingwekkend spuug en slijm.
Weg van de stank,
van de stank langs de straten
Verder weg voorbij de huizen,
Ja, hier is het haast verlaten.
Vind het gras en strek mij uit
Om als hond er weg te duiken:
Veraf zingt een dronkeman
liefdesliedjes voor de luiken.
 
 
 
Reis naar Montevideo
 
 
Ik zag van de brug van het schip
De heuvels van Spanje
Verdwijnen, in het groen
Binnen gulden schemer de bruine aarde verhullend
Als een melodie:
Tafereel ongekend, alleen jong meisje
Als een melodie
In blauw, boven de heuvelkust trillers in violet vedelwijsje…
Aquamarijn boven zee de avond aan het verflauwen:
Ook waren allengs de gulden stilten van vleugels
Langzaam aan overgaand in een verblauwen…
Verre getint in bonte kleuren
Vlogen uit verdere stilten
Gulden vogels over in de hemelsblauwe avond: het schip
In duister vluchtte al in de wiekslag door het donker
Met ons schipbreukshart
Op hemelsblauwe wiekslag door het donker op zee.
Maar op een dag
Was er de inscheping van gewichtige Spaanse matrones
Met troebele engelenogen
En duizelingbarende boezems. Tot
In een diepe baai van een evenaarseiland
In een kalme baai dieper nog dan de nachtelijke hemel
Wij op zagen rijzen in betoverend licht
Een witte stad die te slapen ligt
Aan de voet van hoog rijzende pieken van dode vulkanen
In de troebele Bries van de evenaar: totdat
Na veel geschreeuw en veel schimmen in een onbekend oord,
Na veel geratel van kettingen en veel verhitte bedrijvigheid
Wij de evenaarsstad verlieten
Voor de onrust van zee in de nacht.
Zo voeren we, voeren we dagen en dagen: schepen
Zwaar van in warme bries slappe zeilen kruisten ons langzaam:
Zo nabij het achterdek verscheen er ons lichtbruin
Een jong meisje van het nieuwe ras,
Stralende ogen en opwaaiende jurk! Kijk, woest verscheen daar
aan het einde van een dag
De woeste oever ginds boven de einderloze zeekust:
En een duizelende stoet paarden
Leek uit het zicht verdwijnend het duin dat ik ontwaarde
Richting prairie zonder einde
Verlaten zonder mensenhuizen
En wij wendden de steven weg van het duin toen daar verscheen,
Boven een zee geel van de wonderrijkdom van de rivier,
Van het nieuwe continent de hoofdstad aan zee,
Klaarhelder koel en elektrisch was het schijnsel
Van de avond en daar hoog boven de piratenzee
Leken de huizen verlaten
Van de stad achtergelaten
Tussen de gele zee en het duin…
…………………………………………….
 
 
 
Fantasie op een schilderij van Ardengo Soffici
 
 
Gezicht, anatomische zigzag in donker contrast
Met norse passie van een oude maan
Die toekijkt hangend van een plafond
In zo’n café chantant
Als in Amerika: het rood hoog tempo dat
Van lichten koorddansend tangoot
Spaans koortsig askleurig
Hysterisch in tango van lichten verspat:
Die toekijkt in dat café chantant
Als in Amerika:
Op de piano beurs geramd
Zijn drie rode vuurtjes vanzelf ontvlamd.

campana