Het ronde gebouw was van hout en had drie verdiepingen en een gemetselde hoofdingang. Het bood plaats aan drieduizend toeschouwers. Binnenin bevonden zich een cirkelvormige arena en een bassin met een doorsnee van 42, respectievelijk 4,5 meter. In het midden van de arena was een 13 meter hoge ‘klimboom’ neergezet, waar de knechten die het spektakel aan de gang hielden in geval van nood in klommen. Op een gravure uit 1790 lijkt het gebouw op een afgesneden toren of een brede, lage schoorsteen. De tekenaar heeft het perspectief opengeklapt om ons een kijkje in de arena te gunnen. Ondanks alle nauwkeurigheid heeft de afbeelding daardoor iets kinderlijks, alsof je niet een Hetz-theater1 voor je hebt, maar een stuk speelgoed dat intussen in vergetelheid is geraakt. De galerijen voor de toeschouwers zijn onderverdeeld in loges en het publiek is alleen herkenbaar als gezichtloze massa.

In de top van de klimboom wappert een vlag. Natuurlijk ligt het voor de hand datje aan een arena voor stierengevechten denkt. De dieren die de arena ‘bevolken’ zijn onevenredig groot getekend. Het is meteen duidelijk dat de kunstenaar de aandacht op ze wil vestigen. Het vogelperspectief is over het theater geschoven, als een geslepen presse-papier die tegelijk een loep is. In totaal zijn er vier knechten en meer dan twintig dieren te zien: honden, beren, een leeuw, een tijger of panter, wilde zwijnen en oerossen. Aan een takel hangt een beer. Een andere wordt in het bassin door honden aangevallen.

De omgeving van het theater is in vergelijking met andere details op de prent nauwkeuriger weergegeven. Voor het gebouw bevindt zich een schutting. Er wandelen mensen naar de ingang en er komen twee koetsen aanrijden. Links van het gebouw, op een vrij kleine open plek, hondenhokken, honden en twee knechten met zwepen, die de dieren de kennel uitjagen.

Drie knechten rijden op grote honden door een van de poorten de arena in.

De ingang, die bewaakt wordt door twee soldaten, heeft een zadeldak. Daaronder, op een balkon, dartelt publiek rond. In het theater speelt een muziekkapel, ‘zeer luid, voornamelijk Turkse muziek’, zoals erbij staat. Rechts van de ingang het huis van de beheerder, die voor de dieren zorgt. Daarachter bomen. Net als de meeste voetbalstadions tegenwoordig ligt het theater aan de (toenmalige) periferie van de stad.

img924

Aan het begin van de achttiende eeuw had je in Graz, Preszburg en Regensburg soortgelijke ondernemingen. Het Hetzamphitheater aan de stadsrand was het derde en grootste in zijn soort in Wenen. Het eerste bevond zich vanaf 1708 in Leopoldstadt. Het werd later verplaatst naar de herberg Zum schwarzen Adler. In 1736 kwam er een groter amfitheater aan de Heumarkt, dat in 1743 echter weer gesloten werd. Het laatste en grootste, waar hier sprake van is, werd in 1755 door een Fransman, de kays. königl. Theatral Dantzer Carl Defraine gevestigd tussen de huidige gebouwen Hintere Zollamtstrasse 13 en Hetzgasse 2 in het 3e Weense district.

De naam van de straat herinnert aan het theater dat hier tot 1796 stond. Ook een uitdrukking, die in Oostenrijk allang een eigen leven is gaan leiden en door jong en oud gebruikt wordt om aan te geven dat iets bijzonder vrolijk en geanimeerd was, is ertoe te herleiden: ‘Das war eine Hetz’. Het Hetztheater trok veel publiek, hoewel de toegangsprijzen hoog waren.

De voorstellingen vonden plaats van maart tot november. Ze begonnen vroeg in de middag en duurden meestal tot het invallen van de duisternis. In het amfitheater waren twintig kooien met zes in- en uitgangen naar de arena. Het evenement werd altijd een dag van tevoren aangekondigd door een optocht. Voorop marcheerden twee trommelaars, daarna kwamen de Hetzmeister op een opgetuigde schimmel en zes in geel leer gestoken mannen, die folders uitdeelden.

‘Meestal begon de voorstelling met stieren,’ schrijft Helmut Kretschmer in zijn boek over het Weense district Landstrasse. ‘Twee in rode gewaden gehulde stropoppen moesten de aandacht van de losgelaten stier trekken. Vervolgens werden er wilde honden in de arena gelaten, die de woedende stier moesten aanvallen. Die dieren – ook beren speelden vaak de hoofdrol – werden niet alleen opgehitst door honden, maar ook door mensen. Heel vaak was dit voor het publiek aanleiding om op de vermoedelijke winnaar te wedden.’

In een verslag van een bezoeker aan Wenen uit die tijd wordt de armzaligheid van het evenement duidelijk: ‘Ik was één en al aandacht om het eerste strijdlustige dier te zien en wat was het? – Een magere, uitgemergelde, Hongaarse os. Op zijn rug was een stropop gebonden en in het midden van de arena was er een tegenover hem gezet. Er werden een paar granaten naar hem gegooid om hem kwaad te maken. Men liet de honden los, maar die vonden niets aan hem, waarna hij ten slotte op het stropoppetje afliep en zijn horens door buik van het arme ding stootte. Daarbij kwam hij echter zó vast te zitten dat hij het poppetje niet omhoog kon krijgen en zich ook niet los kon rukken, omdat het van onderen met lood was gevuld. De honden scheurden de oren van de os totaal aan flarden; het arme dier brulde ongeveer een kwartier van de pijn, tot de knechten eindelijk een touw om zijn horens gooiden, hem losmaakten en wegbrachten.

Daarna kwam er een dansbeer, die onmiddellijk twee honden platdrukte en weer naar zijn gevangenis sloop. Na hem werd er een wolf losgelaten, die met drie honden ravotte en verder niets deed.

Maar nu moest er een grimmig gevecht beginnen. Er verschenen drie wolven, drie bruine beren (waarvan er twee met tangen uit de kooi werden getrokken), een wild zwijn, een oeros en een ezel – en wat gebeurde er? Memorabile dictu! Ze stonden daar, keken elkaar aan en konden hun geluk niet op elkaar hier allemaal te zien. De ezel liep rond en riep ia ia ia ia. De wolven sprongen in de lucht, twee beren begonnen een hol te graven en de derde klom op de valboom of de ladder, en dat veroorzaakte zo’n algemene hilariteit dat ik me aan het algemene gelach ergerde.’

Uit het verslag blijkt dat de dieren eerst getergd, gepijnigd of hongerig gemaakt moesten worden om het gewenste effect te bereiken. Naast de dierengevechten waren er trouwens ook nummers van circusartiesten. In 1776 trad de Engelse hogeschoolrijder Simson op, die op een galopperend paard een kopstand maakte, staande op het paard drie voet omhoogsprong en vanuit het zadel een voorwerp van vijftig kilo optilde.

In 1768 stierf de eigenaar van het Hetztheater en werd het etablissement als derde mét het Hofburgtheater en het theater naast het Kärtner-tor, onder beheer gesteld van de k.k. Oberste Theatral-Direktion en door deze verpacht. De aanzienlijke inkomsten kwamen zogenaamd ten goede aan de armenzorg. Op i september 1796 brandde het Hetztheater plotseling af.

De Wiener Zeitung van 3 september 1796 meldde uitvoerig: *’s Avonds na 8 uur brak er in het Hetzamphitheater, in het hooischuurtje onder de witlooierij, een felle brand uit, die in het geheel uit hout opgetrokken gebouw snel om zich heen greep en het binnen enkele uren met de grond gelijkmaakte. Door de volledige windstilte en de ijlings getroffen, zeer doelmatige en effectieve maatregelen konden alle aanpalende huizen, tuinen, magazijnen en houtvoorraden gelukkig geheel worden gered, en daarbij heeft geen mens verlies geleden. Maar in het theater is alles door het felle vuur verteerd; alleen enkele honden en de oeros zijn gered en in veiligheid gebracht. De talrijke andere kostbare dieren, twee leeuwen, een panter, verscheidene beren, wilde zwijnen, ossen etc. kwamen onder een vreselijk gebrul in de vlammen om. Na twaalf uur waren de vlammen geblust en doofde langzamerhand ook het kolenvuur.’ Een ander bericht voegt eraan toe: ‘De vos redde zich doordat hij, zonder te weten hoe, uit zijn kooi ontsnapte, zich midden in de arena ingroef en zo aan de vlammen wist te ontkomen… De volgende dag keek de vos heel potsierlijk uit zijn hol en verkende de omgeving of er nog gevaar was, waarna hij werd gevangen.’

De waarde van de omgekomen dieren werd geschat op 24 000 gulden.

Op een gekleurde gravure van H. Löschenkohl uit 1796 is de brand vastgelegd. Het is een zwart stuk, een nachtstuk. De mensenmassa wordt deels door bereden soldaten met getrokken sabel, deels door soldaten met de bajonet op het geweer bij het brandende theater vandaan gehouden. Het theater zelf stort net te midden van hoge, oranjerode vlammen in, slechts een deel steekt er nog als ruïne bovenuit. De klimboom met de takel staat als een galg in het vuur. Rechts vooraan het silhouet van een hond en de geredde oeros.

Is er een theatraler einde dan een brand?

Keizer Franz II gaf geen toestemming meer voor het houden van dierengevechten. Het theater werd ook niet meer opgebouwd.

In de Hetzgasse nr. 4, precies op de plek waar het amfitheater stond, brandde rond de eeuwwisseling een vuur dat zijn heldere schijnsel wierp op de algemene, Oostenrijkse tijdgeest. Het was de redactie van het satirische tijdschrift Die Fackel van Karl Kraus.

_________________________________-

Uit Eine Reise ins Innere von Wien (1991) van Gerhard Roth; vertaald door Elly Schippers.

1 Het Hetztheater (hetzen = ophitsen) was een amfitheater waar dierengevechten werden gehouden, een in Nederland niet geïnstitutionaliseerde vorm van volksvermaak, die het best 3 6 valt te vergelijken met het Engelse Bull- and Bearbaiting. (Noot van de vertaler)