Altijd onderweg naar iemand, naar niemand, naar honderdduizend.

Altijd de hoek om, rechtdoor, linksaf, omhoog, omlaag, naar ver weg,

dichtbij; de straat loopt mee.

Altijd wachten tot ze weg zijn; het landschap dat vernedert, de vragen

uit de verte.

Altijd de plek waar ik niet sta.

Altijd de wetten van onderweg.

Altijd het verlangen naar een jas.

Altijd afdrukken willen van ‘n paardendroom.