Hautes Fagnes

Jaren na de ruiter, het spoor
ommost, het gras gezonken
tot op zijn schedelkap

vallen berken langs
de weg die niemand wil
sluipt een adem door
het veenmoeras. De zwarte zuiggod
komt nooit klaar. Laat hem

wind zijn, golfslag water, sneeuw
die ooit verloren werd. Ik loop het pad

ik draag de kaarten. Ruiter
die bij mij begint

Krijtzee

1
Niet de gangen, het geel-
wit licht gevangen, het stelsel

van een zee die stilstaat
vastligt, aan alle kanten

breekt, maar: vis, vergeten in het donker
zonder schuim en golven

in de lagen van de zee

2
Zoals men dan de gang betreedt
wind een schacht vol graten

stijgt het licht zichzelf uit
Kans dat men beladen wordt

het hoofd omspoeld, gevuld
met zaden. Hier

richt het zaad zijn riem
zijn slagen uit de aarde

Site

1

Terwijl de schemer valt, de netels
hurken, nat en bang

de slak zich vangt
in de zegels van zijn slijm

slaan wij op het vastgestelde uur
het kartelmes op de naad

van het brood dat openbarst. Kruim
dat van de tafel valt, voort-

waait in de voetstap
schaamteloos maar weg

2
Verre jagers in het avonduur –
de klaarheid van het land

Het huis betreedbaar, de tafels vol
met visioenen, boter-

hammen, meiden, knecht. Vruchtbaar
ruikt het vleesgerecht. Rook

die ijs betrekt, vol en hoog
de lepels, het witte water daar

klaar op tijd gezet

Nature morte

1
Wat dit uur als in het nalicht
denkend aan ons voorhoofd

de eik al helt, de tak verdroogd
de aarde raakt, zich velt?

In onbetreden assen breekt
een duur van wachten daar. Hout –

zolang het waar is
uitgroeit in eigen as, blakend
vol van laatste druppels

zich voortzaait in de nacht

2
Ergens nog wat bladhout, zweem
van licht en dag. Stuiflicht
van een aarde, stof verhulde kracht

De stilte die ik afleg –

de verte die zich voedt met
rook en as, vijandigheden. Plant
die klimt en valt en woedt

Jardin des Roses

Waar dieper nog dan steen
jouw adem schuilt, lucht
je lichtste hand bespeelt
schrompelt het blad dat schaduw
deelt. Valt mij middenin