Het was 5 November 1977, een dag als alle andere. In de Volkskrant stond een in september ingezonden brief van H.C. Ten Berge naar aanleiding van een bespreking van Kees Fens over bundels van hem en van Jacques Hamelink. Vooral de laatste werd in die bespreking met een paar nietszeggende regeltjes afgedaan. Ten Berge signaleerde vermoeidheidsverschijnselen bij Fens, een van de weinigen die in de jaren ’70 nog een beetje serieus over literatuur schreven. Ten Berge bleek zonder het te weten de deur van een kruidenierswinkel te hebben ingetrapt.

Kakelend en krakelend stormde bedrijfsleider Komrij in het NRC Handelsblad van 9 november naar buiten. Wat die ‘eendimensionale grutter’ van een Ten Berge wel dacht om zo te keer te gaan tegen een twee-, wat zeg ik: een drie-dimensionale, een echte grutter als hij.

Op 15 november reageerde Fens. In plaats van meteen toe te geven dat hij er inderdaad tabak van had om de Nederlandse literatuur nog verder op de voet te volgen (wat iedereen met een beetje fantasie zich kan voorstellen) gaf hij de Volkskrant de schuld. Er was niet genoeg ruimte en de kritikus werd trouwens de wind uit de zeilen genomen door agressieve reklame en verkooppolitiek van uitgevers. Een slap verweer dat niet inging op de vraag die Ten Berge gesteld had: waarom en vanuit welke principes Fens zijn kritieken dan wel schreef. Uit geen enkele kennelijk.

Journalisten roken een schandaal in letterland en het weekblad De Tijd liet allerlei kritici aan het woord die zich net als Komrij in goede naam en eer voelden aangetast. Er was zelfs een professor bij die meende dat schrijvers niet zo’n grote mond mochten hebben tegen mensen die gestudeerd hadden om hun werk uit te leggen.

Wat een diskussie had kunnen worden werd het niet. Iedereen dommelde weer achter zijn eigen toonbank in. Behalve Komrij.

Hij verzamelde zijn vier stukjes over de ‘affaire’ en deed ze het licht zien onder de titel ‘De dood aan de grutters’, het eerste deel in een aangekondigde reeks van ‘Amsterdamse schotschriften’ (Wie sprak er over grutters?) bij de uitgever van rijmwoordenboeken C.J. Aarts.

De Albert Heyn van de Nederlandse poëzie vond zijn stukjes, waarin hij als een baviaan probeerde te bewijzen dat alle bananen nu eenmaal krom dienen te zijn, kennelijk belangrijk genoeg om ze opnieuw in omloop te brengen. Koopt Nederlandse waar dan helpen wij elkaar.

Het Komrij-artikel mag bekend worden verondersteld: het enige dat men weggooit is de inhoud. Het is een en al feestelijk inpakpapier met art déco-motiefjes en roze linten. Maar bij het opnieuw uitpakken van Komrij’s fopartikelen stootte ik toch op een paarstinkbommetjes.

Dat Komrij Polet een slecht schrijver vindt, mij best. Maar dat hij op die gronden een betoog van Polet verdraait door hem in de schoenen te schuiven dat deze ‘Kamper ui’ zou pleiten voor een politionele aktie op de literaire redaktieburelen getuigt van een mentaliteit die in de jaren vijftig geen gek figuur zou hebben geslagen. Wat Polet opperde was het idee dat een literaire redaktie, net als een politieke redaktie, niet alleen een voorlichtende taak heeft maar ook een opiniërende. Met andere woorden: dat men er een visie op na zou kunnen houden die niet louter gebaseerd zou zijn op onkontroleerbare uitgangspunten als goede smaak en subjektiviteit. Maar onze Albert Heyn – die in zijn vrije tijd nog wel eens mag poseren als de eerste Provo – had het meteen gesignaleerd: marxisme was dat.

In het laatste artikel dat Komrij aan de zaak wijdde en dat op 11 Januari 1978 in het NRC/ Handelsblad verscheen kwam de aap eindelijk uit de mouw. Wat is de taak van de dagbladkritiek, vroeg Gerrit zich af, die door bedrijfsblindheid geslagen het literaire klimaat van de jaren zeventig in een vorig artikeltje ‘levendig had genoemd. Maar ja, voor een kruidenier is boodschappen doen bij zijn kollega op het hoekje dan ook de hoogste vorm van avonturieren.

Heel eenvoudig. Net dubbel boekhouden. Debet en credit. Aan de ene kant moet de kritikus informatief zijn. De recensie staat in dienst van de literatuur en moet goed geschreven zijn. Net als de tekst op zijn pakken Haagse bluf en zelfrijzend bakmeel; je beschrijft gewoon wat er in zit. En aan de andere kant? ‘N Goede recensent is er een die goed schrijft, ‘n slechte een die slecht schrijft.’ Net een copywriter. Als je het maar mooi verpakt dan vreet het publiek het wel.

En daalt je verkoop, nou dan verander je de verpakking, liefst een beetje ouderwets, nostalgisch, want daar is deze grootste grutter van allemaal een meester in: hij houdt net als zijn geestverwant Rietkerk de vinger aan de pols van de ‘Tijdgeest’, ook al zo’n slaapverwekkende middenstander die de kunstenaar en zijn produkt het liefst op hun negentiende eeuwse piédestal terug willen zetten want op die wijze past hij immers zo mooi in het liberale gruttersmilieu.

‘Schrijven is schrijven, en grutteren niet, besluit ons winkelbaasje.

Hebben is hebben en krijgen is de kunst, zou ik zo zeggen.

 
 
Gerrit Komrij: Dood aan de grutters. C.J. Aarts. f 4.50.-