Professor Barus, directeur van een academisch instituut waar onderzoek werd verricht naar de atoomstructuur van de materie, had een vrouwelijke natuurkundige in dienst. Ze heette Vera Hill en woonde in B., het instituut lag buiten de stad op een moeilijk bereikbaar punt. Op een schiereiland waar de bewoners zich bij voorkeur per fiets voortbewogen en niet-ingezetenen aanstaarden. Toen de versneller was gebouwd, die nu verouderd is en rijp voor de sloop, had het instituut de plaatselijke tongen in beweging gebracht. Sinds er meisjes uit de buurt als laborante waren aangesteld en die vertelden dat de natuurkundigen met scharen werkten en films bekeken, werden de natuurkundigen niet langer voor vreemden aangezien.

Door Vera Hill kwam het instituut weer in een kwade reuk te staan. De restanten van een in het voorjaar gehouden bewonersvergadering, die elkaar in de plaatselijke kroeg hadden gevonden, besloten laat op de avond een schriftelijk geformuleerde klacht bij de directeur van het instituut in te dienen. Die resideerde in een neogotisch, bakstenen gebouwtje, een voormalige chokoladefabriek. Toen de delegatie die het protest moest overhandigen de ingang wilde passeren, rukte de portier het raam open, maar hij groette niet. Tegen Vera Hill zei hij bij zulke gelegenheden doorgaans: ‘goedemorgen, mevrouw’, de twee afgevaardigden moesten hun identiteitspapieren laten zien. Door de telefoon las de portier de personalia van de personen die toegang eisten voor aan de secretaresse van de directeur. Later schreef hij twee toegangsbewijzen uit, met een doorslag, overhandigde de dokumenten met een wantrouwende blik en drukte toen op een knop, er klonk een zoemtoon en tegelijkertijd ging de poort van het bakstenen directiegebouw open. De voeten van de gedelegeerden schreden over bewerkte tegels, waarmee in de gang en in de kamer van de secretaresse, net als in oude slagerswinkels, de vloer bedekt was. De werkkamer van professor Barus had een houten vloer. Hij ontving de afvaardiging in ambtskledij. In die tijd droegen natuurkundigen met een orthodox standpunt inzake de mode lange witte jassen, de andere extremisten droegen korte met splitten aan de zijkant, Barus schreed in een ingekorte jas zonder splitten door de drie passen lange gang tussen bureau en boekenkast. Deze meubelstukken en ook de fauteuils hadden klauwpoten. Onverwoestbaar. Wegens plaatsgebrek moest Barus de gasten onmiddellijk verzoeken om plaats te nemen. Toen de twee mannen de schandelijke gebeurtenissen met een enkel woord aanduidden en het belastende papier overhandigden zei de professor: ‘Bij het onderzoek van de structuur der materie moet bijzondere betekenis worden toegekend aan de bestudering van de wisselwerking tussen elementaire deeltjes bij hoge energie. We hebben hier te maken met zuivere wisselwerkingen die door neveneffecten minimaal worden gestoord, hetgeen een bijzonder goed inzicht moge lijk maakt in een elementair proces zoals dat niet in de natuur voorkomt. Hoewel met kunstmatige deeltjesversnellers nog niet de hoge energiën der kosmische straling kunnen worden bereikt, zijn voor een dergelijk onderzoek de kunstmatig versnelde of geproduceerde deeltjes evenwel te verkiezen boven die van de kosmische straling, omdat bij de kunstmatige deeltjes massa- en beginenergie duidelijk bepaald zijn.’ Barus zweeg, zijn vermoeden dat het instituut, na het vellen van de reusachtige eiken naast het nieuwe instituutsgebouw, opnieuw verdacht werd van het maken van atoombommen bleek onjuist. Helaas – de dwaasheid van het nieuwe gerucht leek die van het oude vele malen te overtreffen, waardoor Barus de kans om het te weerleggen niet groot achtte. In ieder geval zou het de grootste moeite kosten om te weerleggen dat een medewerkster van zijn instituut op werkdagen twee keer over het dorp heen liep. Ondoelmatig verbruik van wetenschappelijke arbeidskrachten irriteerde de professor hogelijk, hij rookte niet, dronk slechts af en toe een glaasje wijn, op z’n hoogst tot vierentwintig uur, dan onttrok hij zich aan welke bijeenkomst dan ook, hij lette überhaupt op consequentheid, in zijn instituut werd onderzoek verricht van zeven uur vijfendertig tot zestien uur vijfenveertig gedurende vijf dagen per week.

De afgevaardigden verzochten Barus in het bijzonder aandacht te schenken aan dat gedeelte van de brief waarin werd beschreven hoezeer de verschijning een gevaar vormde voor de goede zeden. Barus dacht aan de tweekamerwoning waar dr. Hill met haar zoon woonde. De zoon was drie jaar, de woning gemeubileerd met twee bedden, een tafel, drie stoelen, een kast, een vloerkleed en boekenrekken. Geen behang op de muren, net een soort kartonnen doos. Ze waren van steen. Tastbaar. Gewit. Oorspronkelijk. Intussen grijs geworden door het stof van de nabijgelegen gasfabriek, dat zelfs door de kieren van de ramen naar binnen waaide en door de warmte van de kachel naar het plafond steeg. Vera Hill leek hier niet onder gebukt te gaan. Barus kende een begaafde Hongaarse collega die met een papieren zak, waarin een tandenborstel en een pyama zaten, internationale conferenties bezocht, ook zijn voeten zelden waste en als reden aanvoerde dat hij als natuurkundige niets anders nodig had. Maar door de lucht wandelen, dat was volgens Barus stompzinnige laster. De kunst om tijdens het lezen te praten, een kunst die hij zich in de loop van zijn ambtsuitoefening eigen had gemaakt, kwam hem weer van pas, hij had grote, opvallend ver uit elkaar liggende ogen achter een bril met bifocale glazen. Hij las door de onderste glazen en zei: ‘Daar het onderzoek van de structuur der deeltjes in hoofdzaak door middel van verstrooiings-experimenten geschiedt, is het bovendien noodzakelijk de aard van het deeltje dat geraakt wordt precies te kennen. Vandaar dat de bellenvatkamer, waarin slechts protonen als strooiingsdeeltjes aanwezig zijn, de beste eigenschappen bezit om bij verstrooiings-experimenten als deeltjes- en sporendetector te fungeren. Het nadeel, dat neutrale deeltjes geen sporen achterlaten en de omlooptijd der gammadeeltjes in vloeibare waterstof bijzonder groot is, wordt meer dan gecompenseerd door het feit dat in de bellenvatkamer uiterst nauwkeurige metingen mogelijk zijn en uit de verstoring der impuls- en energiebalans van alle geladen deeltjes dus het bestaan van neutrale deeltjes kan worden afgeleid. De gunstige beginenergiën van de botsende deeltjes liggen tussen 3 en 15 GeV, omdat hier om te beginnen de metingen nog voldoende nauwkeurig zijn en verder de opwekking van alle onlangs ontdekte deeltjes of resonanties die van belang zijn kinetisch mogelijk is.’

De omvang van het schriftelijk materiaal dat Barus voor zich had, waarin onder andere werd aangevoerd: het geven van aanstoot in het openbaar, het benadelen van gezondheid en wereldbeschouwing, het uitvallen van de stroom door kortsluitingen, bedreiging van de jeugd en verkeersonveiligheid, vereiste zoveel aandacht van de professor dat hem nog steeds geen afdoend argument te binnen was geschoten, ook al had hij met praten tijd gewonnen. Dat ergerde hem en verzachtte zijn oordeel over collega’s die geen vrouwelijk wetenschappelijk personeel in dienst namen. Toen hij de door respect en wantrouwen vervormde gezichten van de afgevaardigden zag vervolgde hij: ‘De afdeling van dr. Hill onderzoekt filmopnamen van de in de bellenvatkamer optredende wisselwerking tussen positieve pi-mesonen met een energie van 4 GeV, momenteel houdt zij zich bezig met de twee- pootbotsing. Eerst worden met de computer de meetresultaten uitgewerkt. Daarna wordt met behulp van een waarschijnlijkheidstest, het zogenaamde fitprogram, de volledigheid van de botsingen onderzocht. Daardoor kunnen de elastische wisselwerkingen duidelijk worden gescheiden van de niet-elastische. In die gevallen waarin aan het eind van de test slechts één neutraal deeltje aanwezig is naast de geladen deeltjes kunnen de aard en de eigenschappen van deze deeltjes worden vastgesteld. Op deze wijze wordt de werkzame doorsnede bepaald voor de reacties waarbij twee geladen deeltjes ontstaan. Bovendien worden de afzonderlijke sporen gedetailleerd onderzocht, vooral met betrekking tot het bestaan van de opgewekte toestanden van mesonen en nucleonen in de verschillende sporen.’

Professor Barus ontkwam niet langer aan de bekoring die van de gedetailleerde beweringen uitgang en hij spitste zijn mooie mond. Toch floot hij niet met zijn lippen, maar tussen zijn tanden en bestelde toen maar koffie bij de secretaresse. Ook al had het absurde bericht hem reeds in een opgewekte toestand gebracht. Omdat het logisch in elkaar zat en daarom best een zekere elegantie bezat, het meest beviel hem het bovenaardse aspect van het beweerde fenomeen. Onwillekeurig dacht Barus aan de mond van Vera Hill, aan de brede, volle lippen met op draadjes lijkende lippenstift in de rimpels, het was als of de huid dicht- geregen was. Een echtpaar dat fanatiek aanhanger was van een sekte had in de vrouw Moeder Maria herkend en daarin een teken gezien dat het dorp in geval van een atoomexplosie van de aarde was uitverkoren. Alle ondergetekenden verklaarden echter eensluidend dat Vera Hill op werkdagen twee keer over het dorp heen liep, door de lucht, en wel tegen zeven uur vijftien in zuidwestelijke en tegen achttien uur in noordoostelijke richting. Dit verzekerden zowel de verdedigers van zedelijkheid, verkeersveiligheid en materialisme als degenen die protesteerden tegen de huisvredebreuk die een aanslag vormde op hun privéleven, die Vera Hill verweten dat ze door de ramen en op de balkons kon kijken of dit ook werkelijk deed. Over hoogte en snelheid liepen de meningen uiteen. De eigenares van een fruitkwekerij beweerde in haar eis tot schadevergoeding dat Vera Hill met haar aktentas mirabellen had geraakt en takken van de kersebomen had geslagen. Een kortsluiting op derde kerstdag tegen zeventien uur vijftig, waardoor het dorp meer dan twee uur zonder stroom had gezeten, werd Vera Hill eveneens ten laste gelegd. En de kroegbaas vond het ontoelaatbaar dat zedelijk gevoelige burgers en kinderen zwart, met kant gegarneerd nylon en een dito jarretel te zien kregen.

Barus dacht aan lange, slanke dijbenen, legde het papier in een ordner, bood de gasten koffie aan, beloofde handenwrijvend een onderzoek in te stellen, slurpte het schuim van zijn koffie en vroeg of hij het papier mocht houden. De gedelegeerden herinnerden hem aan de lijst van geadresseerden die aan de brief was toegevoegd en waarin behalve zijn instituut nog zes andere instituten werden opgesomd. Daarop schudde de professor de mannen de hand en liet hen uit. Plotseling ontnuchterd, want hij vreesde voor de toekenning van deviezen die hij had aangevraagd voor de aankoop van een Engelse computer. Zonder dit apparaat zou het instituut zijn internationale concurrentiepositie verliezen. Het computergebouw was ontworpen, de financiering gewaarborgd en de eiken naast het instituut geveld. Barus liet zijn koffie staan, schoot zijn wintermantel aan over zijn witte jas, stak met grote passen de binnenplaats over en trapte de deur van het instituutsgebouw open. Het rook er naar doorgebrande condensatoren. Op de begane grond waren het laboratorium, de werkplaats, de bibliotheek en de computer ondergebracht, op de eerste verdieping lagen de cellen voor de experimentele natuurkunde. Iedere cel had een zwart bord met een plankje voor krijt en spons, een bureau waaraan rechts een schaar, een liniaal en een hoekmeter hingen, een stoel, een boekenrek, een getypte opsomming van het meubilair in een doorschijnend mapje, een vierkant raam, de onderste helft van melkglas, een blauwe vloer van twee bij vier zesenveertig en een deur die zich van alle andere deuren onderscheidde door de kleur van de verf, die telkens maar één keer voorkwam, net als de markeringen van de vlieggaten aan bijenhuizen. Mevrouw Hill hoorde achter een lindegroene deur te zitten. De deur was op slot. Barus klopte met z’n twee vlakke handen omdat hij vermoedde dat Vera Hill met een koptelefoon op naar een bandrecorder zat te luisteren. Een bandrecorder noemde zij een kennis-instrument omdat volgens haar aan de ware wetenschap en aan de ware muziek hetzelfde denkproces ten grondslag lag. Barus ontkende weliswaar niet dat in wetenschappelijk denken een poëtisch element school, maar hij vond Hill niet begaafder dan zichzelf omdat ze geen van beiden buiten zintuiglijke hulpconstructies konden. Daarom stond hij op discipline en schreef met een krijtje zijn initialen op de deur die ondanks zijn kloppen op slot bleef. Door deze vorm van berisping voelden de laboranten zich in hun eer aangetast. Op de tweede verdieping, waar de kamers van de theoretici lagen, waren de muren van de gang bedekt met heiligenbeelden, waarop Copernicus, Galilei, Giordano Bruno, Newton, Cavendish, Coulomb, Ampère, Galvis, Gauss, Minkowski, Marwell, Planck en Einstein te zien waren. Toen Barus bij de theoretici Hinrich en Wander naar dr. Hill informeerde deelden deze hem mee dat ze na een telefoontje van de kleuterschool ongeveer een uur geleden het instituut had verlaten, haar zoon was blijkbaar ziek geworden of iets dergelijks. Barus, zelf vader van kleine kinderen, zweefde tussen principe en medeleven, toen hij voor de grap vroeg op welke manier de vrouw het instituut had verlaten. ‘Door de lucht’, antwoordden de theoretici. Op dat moment begon Barus heel even aan zijn verstand te twijfelen. Ook al was hij gehard, het hoofd van de informatica-afdeling was een fanatiek zweefvlieger, een electronicus was getrouwd met de moeder van zijn verloofde, bij de theoretici die op de derde verdieping van het instituutsgebouw werkten zaten twee slaapwandelaars, met iemand die door de lucht wandelde had hij nog nooit te maken gehad. Hij hield het bericht nog steeds voor een verzinsel. Bij nader inzien voor een boosaardig verzinsel dat de wetenschap in het algemeen en zijn instituut in het bijzonder schade kon of zelfs moest berokkenen. Kennelijk waren in de materialistische wereldbeschouwing van zijn researchteam mystieke ideeën binnengedrongen, zonder dat dergelijke schandalige gebeurtenissen hem waren meegedeeld. Werd hij nu ambtshalve buiten de instituutsroddels gehouden? Gaven wetenschappelijke medewerkers zich uit voor aanhangers van de sekte om hem ideologisch ten val te brengen? Zoniet, dan werd hij misleid. Opzettelijk of niet opzettelijk, het kwam op hetzelfde neer. Geplaagd door sombere vermoedens trok Barus zich terug in de eveneens op het instituutsterrein liggende villa die hem als dienstwoning ter beschikking stond. Daar zat hij de rest van de dag voor de televisie. Die nacht leek het gerucht hem een komplot van Hill om zich te wreken en hij besloot buitenechtelijke tederheden in het vervolg totaal achterwege te laten. De volgende ochtend werd hij wakker met hoofdpijn, maar milder gestemd, want hij was zich weer eens aangenaam bewust geworden van het feit dat Hill een van de zeldzame vrouwen was die niet getrouwd wilden worden. Ook waardeerde hij haar manische manier van werken en haar gewoonte om conclusies niet te forceren maar langzaam te laten rijpen. Vol vertrouwen dat de verwarring op redelijke, natuurlijke wijze als vanzelf zou worden opgelost ging Barus na een stevig ontbijt opnieuw naar de werkkamer van Vera Hill waar hij haar tot zijn vreugde ook inderdaad aantrof. Hij groette, toen hij haar hand in de zijne hield leek zijn verzoek hem absurd, waardoor hij in verlegenheid raakte en informeerde naar de toestand van haar zoon en naar de vorderingen van haar habilitatie. De antwoorden waren verheugend. Ook bondig, de eigenlijke reden van zijn komst zou Barus verzwegen hebben als zij er niet plotseling naar gevraagd had. Hij noemde die reden in een bijzin, de hoofdzin bestond uit een kompliment. Vera Hill verschoof een paar haarstrengen door met haar wijsvingers van binnen naar buiten over haar wenkbrauwen te strijken. Haar mond leek ze altijd al moeilijk dicht te kunnen houden, hoewel ze een normaal gebit had. Ook kon Barus vermoeden dat ze steeds iets op haar lippen had, op z’n minst een grap. Hij verontschuldigde zich dus bij voorbaat voor de dwaasheid van de verdachtmaking, waaraan uiteraard noch hij nog enig ander weldenkend mens ook maar één moment geloof had gehecht. ^Waarom?’ vroeg Vera Hill. Barus vroeg haar om hem te helpen de zaak op pragmatische wijze zo snel mogelijk uit de weg te ruimen, een instituut als het zijne was financieel dermate kwetsbaar dat zelfs een door dwaasheden ontstane vertraging in de deviezenstroom wetenschappelijke kansen op onschatbare wijze kon verkleinen. ‘Dwaasheden vergroten de wetenschappelijke kansen’, zei Vera Hill. ‘Rivaal’, zei Barus. ‘Ziet u mij als rivaal?’ vroeg Hill. Barus ergerde zich over die vraag, Vera Hill zag het aan zijn gezicht, daarom legde ze hem uit dat ze zonder de tijdsbesparende weg over het touw haar habilitatie niet op het afgesproken tijdstip klaar kon hebben, omdat zij in tegenstelling tot hem niet beschikte over de hulp van een huisvrouw of een dienstmeisje. Als ze na afloop van het werk boodschappen gedaan, haar zoon uit de kleuterschool gehaald, het avondeten klaargemaakt, gegeten, auto’s en andere wensdromen van haar zoon getekend, hem in bad gedaan en voorzien van een sprookje in bed gestopt, ook de afwas of de was gedaan of een gat gestopt of hout gehakt en briketten uit de kelder gehaald had, dan kon ze dankzij de truc van het touw tegen eenentwintig uur achter haar bureau over invarianties na zitten denken, zonder truc werd dat een uur later. Moest ze bovendien een uur vroeger haar bed uit en als ze minder dan zes uur sliep schoot haar niets bruikbaars meer te binnen. Barus sprak haar lang en ernstig toe over de irrealiteit van deze verkeersverbinding. De volgende dag verloor Vera Hill op weg naar huis haar evenwicht. De lantaarnopstekers ontdekten haar lichaam verpletterd in de voortuin van de openbare bibliotheek.

__________________________

Uit: Die Anti-Geisterbahn, Berlijn (DDR) 1973.