Nasreddin, Leider van de Derwisjen, Meester van de verborgen

schat, een volmaakt mens. Velen zeggen: ‘Ik wou leren, maar hier

vond ik enkel waanzin.’ Maar als ze elders diepe wijsheid zochten,

zouden ze die wel eens niet kunnen vinden.

Ablahi Mutlaq, ‘DeVolslagen Idioot’, Leerstellingen van Nasreddin 1617

 

Hodja Nasreddin (ca. 1208-1285), de heilige zot uit Anatolië, staat in een lange traditie van morosofen, wijze dwazen en dwaze wijzen. Hij is zowel de sluwe spotter, de ‘mookos’, als het domme slachtoffer, de ‘mooros’. Dit verklaart waarom er over Nasreddin (en verwante figuren als Abul-Fath, Juba, Abu Seid en Tijl Uilenspiegel) zowel schelmenstreken als domdaden zijn overgeleverd.

Nasreddin illustreert zowel de dwaasheid van de wijsheid, als de wijsheid van de domheid. Op het punt waar domheid en wijsheid elkaar kruisen, raken wij aan de fundering van onze beschaving.

De traditie wil dat degene die eenmaal over Nasreddin begint, verplicht is tenminste zeven verhalen over hem te vertellen. (Alle voorbeelden zijn ontleend aan Jismath Slobex Morosofia universalis, Salée 1957)

 

De achttiende kameel

Een vader gaf de opdracht na zijn dood de helft van zijn erfenis te vergeven aan zijn oudste zoon, een derde aan de middelste, en een negen­de deel aan zijn jongste. Zijn bezit bestond echter uit zeventien kame­len. Vergeefs zochten de zonen naar een manier om dit probleem op te lossen zonder de kamelen in stukken te hoeven snijden. Toen kwam Nasreddin voorbij. Hij stelde voor zijn eigen kameel op te tellen bij de andere, zodat ze achttien kamelen hadden. ‘De oudste krijgt de helft, dat is negen. De middelste een derde, dat is zes. De jongste een negen­de, dat is twee kamelen. Dat maakt tezamen zeventien kamelen. Er blijft er een over, namelijk de mijne.’ Waarop Nasreddin wegreed.

 

Vijftig zweepslagen

Nasreddin had gunstig nieuws voor de sultan, maar de kamerheer wilde hem alleen toegang verlenen in ruil voor de helft van de vergoeding die de hodja zou ontvangen. Nasreddin stemde daarmee in en ging naar binnen. De sultan was ingenomen met de goede berichten en zei dat Nasreddin zelf zijn beloning mocht kiezen. ‘Vijftig zweepslagen graag.’

 

De twaalfde maand

De buurman van Nasreddin ging voor een jaar naar een afgelegen plaats in de bergen van Anatolië. Hij had voor elf maanden voedsel op zijn ezels geladen. Maar hoe moest het nu met de twaalfde maand? Nasreddin adviseerde hem de eerste maand te vasten, dan had hij het ergste achter de rug. Met een gerust hart trok de man de bergen in. Hij volgde de wijze raad op, en stierf van de honger tussen zijn voedsel­voorraden.

 

De rest

Nasreddin bracht zijn kudde geiten naar de markt, en verkocht deze voor tweehonderd zilverlingen. De koper telde het bedrag uit op de tafel in het theehuis, en Nasreddin begon het na te tellen. Toen hij met moeite tot vijfentachtig gekomen was, zei hij: ‘Tot dusver klopt het, dan zal de rest ook wel kloppen’, en hij schoof het geld verder ongeteld van de tafel in zijn beurs.

 

Eén op één

Een groep filosofen reisde door het land om te discussiëren met lokale wijzen. De Gouverneur wees Nasreddin aan als tegenstander. De wedstrijd vond plaats in een boomgaard. Omringd door een menigte die van heinde en verre was gekomen, vroeg de eerste filosoof Nasreddin naar het exacte middelpunt van de Aarde. De hodja wees met een olijf­tak naar zijn ezel: ‘Het exacte middelpunt van de Aarde ligt op de plaats waar mijn ezel zijn poot heeft neergezet. Reken maar na.’ De tweede filosoof vroeg naar het aantal sterren aan de hemel. Nasreddin antwoordde: ‘Er zijn evenveel sterren als er haren in de vacht van mijn ezel zitten. Reken maar na.’ De derde filosoof vroeg naar het aantal niveaus van menselijke waarneming. ‘Er zijn er evenveel als er haren in uw baard zitten, en ik zal ze stuk voor stuk behandelen als ik de haren er één voor één uittrek.’ Na overleg besloten de filosofen dat er geen kwantitatieve bewijzen waren voor hun theoretische bespiegelingen. Nederig meldden ze zich bij Nasreddin aan als leerling.

 

De laatste hap

Met veel moeite had Nasreddin wat eten bij elkaar geschraapt. Hij vouwde een laken uit op het zand, en at aandachtig de aubergine, enkele knolrapen en wat vijgen. De laatste hap stilde pas de honger. Nu had hij er spijt van deze laatste hap niet als eerste genomen te hebben.

 

Niets

Het testament van Nasreddin was simpel: ‘Ik bezit niets, en vermaak dit aan de rijkste man uit de streek, zodat deze zal ervaren wat het is om niets te bezitten.’