Er trad nu ‘n andere spreker op, die ons onthaalde op ‘n beschouwing van ‘t Heelal. Schynbaar enigszins in stryd met de verzekering dat hy niets zou overslaan, was dit stuk zeer kort, daar hy zich bepaalde tot de verklaring dat twee maal twee hem voorkwam vier te zyn. Van deze grondwaarheid, zeide hy, hingen alle andere dingen af. De geestdrift der vergadering by deze bondige behandeling van zaken, was onbeschryfelyk.

De gnoom ÷ die belast was met het aritmetisch gedeelte der zitting, zag van het woord af ‘omdat de geachte spreker die zo-even de tribune verlaten had’ en die hy by deze gelegenheid de eernaam toekende van Heelalmannetje, hem het gras voor de voeten had weggemaaid. Iets dergelyks verklaarden de kobolden halfdertien, 317½ bis, en een tal van anderen, zodat my ‘n schrik door de leden voer by de vrees dat ook m’n beminde kansrekening zo peremptoir zou behandeld worden. Die gnomen zyn zonderlinge wezens, van wie alles kan verwacht worden omdat ze nu eenmaal de gewoonte hebben iemand gedurig te plagen met het onverwachte. Ik hoopte dus dat m’n gegronde vrees ongegrond blyken zou, waarin ik me alweer vergiste. Als hadden die kereltjes m’n angst bemerkt, schenen zy zich er op toe te leggen ditmaal juist te doen wat ik op grond van het voorafgegane te verwachten had, en waarop ik dus niet verdacht was. Ik werd namelyk nu tot luisterende getuige ge­maakt der welsprekendheid van a2 die onder luide toejuiching der Ver­gadering verzekerde dat alle waarheden zich oplossen in de stelling dat twee maal twee gelyk is aan vier.

Een der aanwezige leden had niet meegejuicht. Men deelde my mee dat hy ‘n vinnige tegenstander van de vorige spreker was. Ik hoorde met innig genoegen dat hy ‘t woord vroeg, en wel voor ‘n personeel feit.

‘Hoe heet dat lidje,’ vroeg ik.

‘Nu zult ge wat horen! Hy is woedend op de ander. Noord en Zuid, Welf en Gibellyn, Geloof en Goed, Liefdadigheid en Recht, Volksgeluk en Staatkundery, moed en krygskunde, staan niet verder van elkaar dan hy van a2…’

‘Ik wil dat alles wel geloven, maar wie is hy dan?’

‘Wel, de beroemde -a2. Sjt… daar begint-i!’

Ik haalde adem. Gewoon aan de choc des opinions die op ons we­reldje sedert eeuwen zo byzonder veel licht verspreidt, kwam my de eenstemmigheid van de gnomen wat lauw en onwaarheidlievend voor.

Ik voelde behoefte aan wryving en tegenspraak, en vriend minus a2 zou die leveren. My dacht dat-i dit aan z’n naam verplicht was.

‘Zeer geëerde hoorders. De brekebeen die zo-even de tribune is afgestrompeld…’

‘Maar, eilieve,’ fluisterde ik, ‘dat sprekertjen is onbeleefd.’

‘Negatief, mens, negatief! Straks zal-i lomp zyn… ook negatief. Mul­tipliceer dat eens. ‘t Produkt is pozitief humaan… zoals gylieden op de korst dat noemt.’

Het negatief a-tweede-machtje ging voort.

‘De pozitieve stumpert die u trachtte op de mouw te spelden dat twee maal twee gelyk vier is, zou beter gedaan hebben z’n onwetendheid te verbergen, dan die zo onbeschaamd bloot te stellen aan ‘t licht van onze smeerkaarsen. De ware vier bestaat uit minus twee maal minus twee. En daarop berust al wat bestaat. Ik heb gezegd.’

Aan de verschillende wyzen waarop deze verhandeling werd opge­nomen, bemerkte ik dat de Vergadering gesplitst was in twee partyen, de negativisten en de pozitivisten. Toen ik dit ontwaarde, was m’n eer­ste gedachte of AUGUSTE COMTE zich in de zaal bevond? Maar m’n buurman zei dat de gnomen, al scheen het soms anders, volkomen by hun verstand waren. Ik zocht dus niet langer.

Het kwam me vreemd voor, dat -a2 van ‘n persoonlyk feit had ge­sproken, en ik vernam op m’n verzoek om inlichting daaromtrent, dat dit de wyze was waarop iemand te kennen gaf dat-i z’n beurt niet kon afwachten. Die goede -a2 was ingeschreven onder de laatste sprekers, maar om ‘t persoonlyk feit had men hem enige honderd nummers hogerop geschoven.

Toen dit incident afgelopen was – de tegenstanders schenen na ‘t ver­laten van de tribune volstrekt niet boos meer – kwam de gnoom 7:22 aan de beurt.

Deze beklaagde zich over z’n inkompleetheid, doch zei dat-i ‘t niet helpen kon. Twee maal twee was nu eenmaal vier, en dus moest men het met z’n gebrekkige existentie ‘die, als al ‘t andere, op die grondwaarheid gebazeerd was’ voor lief nemen.

Met ‘n hartelyk applaudissement gaf de vergadering te kennen dat ze hierin geen bezwaar zag.