Er was eens een getal

rein en rond als de zon

maar alleen erg alleen

Het begon met zichzelf te rekenen

Het deelde zich vermenigvuldigde zich

trok zich af telde zich op

en bleef almaar alleen

Het hield op met zichzelf te rekenen

en sloot zich af in zijn ronde

zonnige reinheid

De gloeiende sporen

van zijn rekenen bleven buiten

Ze zaten elkaar achterna in het donker

Al delend vermenigvuldigden ze zich

aftrekkend telden ze zich op

Zo gaat dat in het donker

En er was niemand om het te vragen

de sporen te stoppen

en uit te wissen

Uit: Sporedno nebo (Nevenhemel), Belgrado 1968