‘Mooie boeken worden geschreven in een soort vreemde taal.’ Proust, Contre Sainte-Beuve
 
 
Bartleby is geen metafoor van de schrijver noch een symbool van wat dan ook. Het is een extreem komische tekst en het komische is altijd letterlijk. Het lijkt wel een verhaal van Kleist, van Dostojevski, van Kafka of Beckett, waarmee het een ondergrondse en indrukwekkende verbinding aangaat. De tekst wil alleen maar zeggen wat hij letterlijk zegt. En wat hij zegt en keer op keer zegt is: IK DEED HET LIEVER NIET’, I would prefer not to ‘ Het is de formule van zijn triomf, en elke lezer die van het boek houdt herhaalt haar op zijn manier. De man die de formule heeft uitge­sproken is een magere en vale man die iedereen gek maakt. Maar wat be­tekent de formule naar de letter genomen?

Allereerst valt ons een zekere gemaniëreerdheid op, een zekere plech­tigheid: prefer wordt zelden in die zin gebruikt, en noch de chef van Bartleby, de advocaat, noch de klerken maken er regulier gebruik van (‘een raar woord, ik voor mij gebruik het nooit…’). De gewone formulering zou eerder zijn I had rather not. Maar de vreemdheid van het zinnetje gaat veel verder dan het ene woord: het is grammaticaal helemaal correct, syntactisch correct, maar de zin eindigt zo abrupt, NOT TO laat open wat het afwijst, het geeft er een radikale wending aan, een soort grens-functie. De herhaling en nadrukkelijkheid maken de uitspraak in z’n geheel nog ongebruikelijker. Gemompeld met een zachte, geduldige, toonloze stem, wordt ze haast onvergeeflijk, een aaneengesloten, in één adem uit­gesproken serie woorden. In dat opzicht heeft ze dezelfde kracht, dezelf­de rol als een agrammaticale formule.

Taalkundigen hebben wat ze noemen de ‘agrammaticaliteit’ van a tot zet geanalyseerd. Er zijn talrijke krasse voorbeelden te vinden bij de Amerikaanse dichter e.e. cummings: He danced his did, zoals je zou zeg­gen ‘hij danste zijn gang’ in plaats van ‘hij ging dansen’. Nicolas Ruwet legt uit dat je een serie gewone grammaticale varianten kunt opstellen waarvan de agrammaticale formule de limiet zou vormen: he danced his did zou een limiet zijn van de normale uitdrukkingen he did his dance, he danced his dance, he danced what he did…2 Dat is geen koffer-woord meer van het type dat je bij Lewis Carroll aantreft, maar een ‘koffer-con­structie’, een ‘adem-constructie’, een limiet of een tensor. Misschien is het handig een voorbeeld in het Frans te nemen, een uit de praktijk: ie­mand heeft een aantal spijkers in de hand om iets aan de muur te bevesti­gen en roept J’EN AI UN DE PAS ASSEZ (ik heb er een niet genoeg). Dat is een agrammaticale zin die de limiet vormt van een serie correcte uitdrukkingen: ‘Ik heb er een teveel, Ik heb er niet genoeg, Ik kom er een tekort.’ Zou de formule van Bartleby niet tot dat type kunnen behoren, stereotyp voor Bartleby zelf en tevens een hoogst poëtische uitdrukking van Melville, limiet van een serie als ‘ik zou dat liever hebben, ik zou dat liever niet doen, dat doe ik liever niet…’? Ondanks de normale constructie klinkt het als een afwijking, atypisch.

DAT DEED IK LIEVER NIET. De formule kent varianten. De ene keer is het geen voorwaardelijke wijs en staat er droogweg: LIEVER NIET. I prefer not to. De andere keer, de laatste keren dat de formule voorkomt, lijkt ze haar geheimzinnigheid te verliezen doordat er ter afsluiting een infinitief op volgt, achter to: ‘Ik houd liever mijn mond’, ‘Ik zou liever niet zo redelijk zijn’, ‘Ik zou liever geen baantje als schrijver nemen’, ‘Ik zou liever iets anders doen’… Maar zelfs in die gevallen voel je de hei­melijke aanwezigheid van de ongewone formule die in de taal van Bartle­by blijft meespelen. Hij voegt er zelf aan toe: ‘maar ik ben geen speciaal geval’, ‘ik heb niets bijzonders’, I am not particular, om aan te geven dat al het andere dat je hem zou kunnen voorstellen toch weer iets bijzonders zou kunnen zijn dat op zijn beurt ten prooi valt aan de grote onbepaalde formule, DAT DEED IK LIEVER NIET, die eens en voor altijd en in alle gevallen blijft bestaan.

De formule komt bij tien belangrijke gelegenheden voor, en elke keer kan ze meermalen opduiken, herhaald of gevarieerd. Bartleby is kopiïst op het kantoor van de advocaat: hij gaat door met kopiëren, ‘hij schreef stilletjes door, sloom en werktuiglijk.’ De eerste keer is wanneer de advo­caat hem zegt een of ander document te vergelijken, dat hij de kopie van twee klerken met hem wil doornemen: IK DEED HET LIEVER NIET. De tweede keer wanneer de advocaat hem zegt zijn eigen kopieën na te kij­ken. De derde keer wanneer de advocaat hem vraagt de papieren samen met hem door te nemen. De vierde keer wanneer de advocaat hem naar het postkantoor stuurt om te kijken of er post is. De vijfde keer wanneer hij hem vraagt naar de kamer ernaast te gaan. De zesde keer wanneer de ad­vocaat op een zondagmorgen zijn kantoor binnen wil gaan en ontdekt dat Bartleby van het kantoor zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft gemaakt. De zevende keer wanneer de advocaat gewoon met hem wil praten en hem alleen wat vragen stelt. De achtste keer wanneer Bartleby niet meer kopieert, geen kopie meer aanraakt, het kopiëren opgeeft, en de avocaat hem wegjaagt. De negende keer wanneer de advocaat een tweede poging doet hem weg te jagen. De tiende keer wanneer Bartleby uit het kantoor is gezet, op de trapleuning zit en in de hal slaapt, en de advocaat hoorndol geworden hem allerlei buitenissige baantjes voorstelt (klerk worden in een manufacturenwinkel, barkeeper worden, rekeningen innen voor han­delaren, reisgezel van een of andere jongeheer van goede komaf…) De formule loopt uit en vermenigvuldigt zich snel. Bij elke gelegenheid is er rond Bartleby alom verbazing alsof men het Onzegbare of Onvermijdelij­ke te horen heeft gekregen. Dat is het zwijgen van Bartleby: alsof hij alles gezegd heeft en in één keer de taal heeft uitgeput. Bij elke volgende gele­genheid krijg je de indruk dat de waanzin toeneemt: niet ‘speciaal’ die van Bartleby, maar om hem heen, en met name die van de advocaat die de meest vreemde voorstellen doet en nog vreemdere dingen doet.

Er is geen twijfel mogelijk, de formule is vernietigend, ze richt ver­woestingen aan en laat niets overeind staan. In het begin merk je dat de zin besmettelijk is: Bartleby ‘verdraait de tong’ van anderen. De onge­wone woorden, I would prefer, sluipen in het taalgebruik van de klerken van de advocaat zelf (‘u hebt het woord zelf in de mond genomen!’) Maar die besmetting is niet wezenlijk, het wezenlijke is het effect ervan op Bartleby: vanaf het moment dat hij heeft gezegd DAT DEED IK LIEVER NIET (kopieën vergelijken), kan hij niet meer kopiëren, niet meer. Toch zal hij nooit zeggen dat hij liever niet (kopieert): hij is dat stadium ge­woonweg gepasseerd (‘give up’). En waarschijnlijk heeft hij dat niet di­rect in de gaten, want hij gaat door met kopiëren tot aan de zesde gelegen­heid. Maar wanneer hij het merkt is het volkomen duidelijk, alsof dit be­sluit dat al besloten lag in de eerste keer dat de formule werd uitgespro­ken, is uitgesteld: ‘Ziet u zelf niet waarom?’ zegt hij tegen de advocaat. De gesloten formule heeft niet alleen tot gevolg dat verworpen wordt wat Bartleby liever niet doet, maar ook dat ze onmogelijk maakt wat hij wel deed, wat hij verondersteld werd nog wel te willen doen.

Men heeft opgemerkt dat de formule, I prefer not to, noch een bevesti­ging noch een ontkenning was. Bartleby ‘weigert niet, maar accepteert ook niet, hij doet een stap vooruit en trekt zich terug in die stap voor­waarts, hij geeft zich enigszins bloot als hij zijn woorden lichtelijk in­trekt’.3 De advocaat was opgelucht geweest als Bartleby niet had gewild, maar Bartleby weigert niet, hij verwerpt alleen iets wat hij niet wil (over­lezen, de post…). En Bartleby accepteert het niet meer, hij bevestigt niet iets dat hij verkiest, bijvoorbeeld dat hij blijft kopiëren, hij stelt alleen dat het onmogelijk is. Kortom, de formule die achtereenvolgens elke andere handeling afwijst, heeft de handeling van het kopiëren al opgeslokt die zij niet eens meer hoeft af te wijzen. De formule heeft een verwoestende uitwerking omdat zij even genadeloos het verkieslijke elimineert als welk ander niet-verkieslijks ook. Zij doet het eindpunt waar ze op uit is en dat ze afwijst teniet, maar ook het andere eindpunt dat zij leek te bewa­ren en dat onmogelijk wordt. In feite doet ze het verschil ertussen verva­gen; ze effent een gebied waar geen onderscheiden meer bestaan en alles onbepaald is, en die kloof tussen ongewenste handelingen en een ge­wenste handeling wordt steeds groter. Elke bijzonderheid, elke verwij­zing verdwijnt. De formule maakt een einde aan het ‘kopiëren’, de enig mogelijke referentie om iets wel of niet te willen. Ik deed liever niets dan iets: niet niets willen maar een toenemend niet willen. Bartleby heeft het recht verworven te overleven, dwz bewegingloos te zijn en met zijn ge­zicht naar een blinde muur toe te staan. Er zomaar zijn en niets meer. Men dringt er bij hem op aan dat hij ja of nee zegt. Maar als hij nee zou zeggen (teksten vergelijken, boodschappen doen …), als hij ja zou zeggen (ko­piëren), zou men hem snel de baas zijn geworden en hem overbodig be­vonden hebben, hij zou het niet overleefd hebben. Hij kan alleen maar overleven door verwachtingen te scheppen, die iedereen op afstand hou­den. Zijn manier van overleven is liever niet te vergelijken, maar daar­door ook liever niet te kopiëren. Hij moest het ene afwijzen om het ande­re onmogelijk te maken. De formule werkt naar twee kanten tegelijk en blijft zichzelf opladen door telkens dezelfde stadia te doorlopen. Daarom begint het de advocaat te duizelen en heeft hij elke keer het gevoel dat al­les van voren af aan begint.

Eerst denk je dat de formule een slechte vertaling is uit een vreemde taal. Maar bij nader toehoren is de formule zo schitterend dat die hypo­these vervalt. Misschien graaft ze in de taal een soort vreemde taal. Ten aanzien van de agrammaticaliteiten van cummings heeft men voorge­steld ze te beschouwen als afkomstig uit een afwijkend dialect van het standaard Engels, waaruit men de andere regels zou kunnen destilleren. Dat geldt ook voor Bartleby; de regel zou zitten in die logica van het liever-niet, de negatieve voorkeur, een negativisme dat verdergaat dan alle negatie. Maar als het waar is dat literaire meesterwerken altijd een soort vreemde taal vormen in de taal waarin ze geschreven zijn, wat voor waanzinnige wind, wat voor psychotische adem gaat er dan door het taal­gebruik? Het behoort tot de psychose een procédé in werking te stellen waardoor de gewone taal, de standaardtaal, op zo’n manier wordt behan­deld dat ze een onbekende oorspronkelijke taal ‘vertaalt’ die wellicht een projectie van de taal van God is en die alle taal in het ongerede brengt. Dat soort procédés zien we in Frankrijk bij Roussel en Brisset, in Ameri­ka bij Wolfson4. Is het niet met name de schizofrene roeping van de Ame­rikaanse literatuur dat ze op die manier de Engelse taal uit de hand doet lopen door haar op drift of op zijwegen te laten raken, haar vrij te stellen of overmatig te belasten (détaxes of surtaxes in tegenstelling tot de stan­daard syntax)? Een beetje psychose in de Engelse neurose te brengen?

Een nieuwe universaliteit te bedenken? Desnoods laat men andere talen in het Engels doorklinken zodat in haar beter de echo van de goddelijke taal van storm en donder weerklinkt. Melville verzint een vreemde taal die onder het Engels doorklinkt en die de overhand krijgt: het is het OUTLANDISCH of het Buitenlands, de taal van de Walvis. Vandaar het belang van de studies met betrekking tot Moby Dick die op Getallen en Letters gebaseerd zijn, en hun cryptische betekenis5, om tenminste een geraamte van de oorspronkelijke onmenselijke of bovenmenselijke taal over te houden. Het is alsof er drie bewerkingen aaneengeschakeld worden: een bepaalde behandeling van de taal; het resultaat van die behandeling die een taal doet ontstaan in een oorspronkelijke taal; en het effect dat alle taalgebruik in beweging brengt, het op hol doet slaan en tot zijn eigen grens drijft om daar het Buiten te ontdekken, muziek of zwijgen. Zoals een groot boek altijd de tegenhanger is van een ander boek dat alleen in de ziel geschreven wordt, met zwijgen en bloed. Dat is niet alleen Moby Dick, maar ook Pierre; or, the ambiguities, waar Isabelle de taal aantast met een onbegrijpelijk gemompel, als een basso continuo dat alles wat ze zegt voegt naar de akkoorden en klanken van haar gitaar. En Billy Budd, dat angelieke of adamitische wezen, verminkt met zijn gestamel de taal maar voert ook het muzikale en hemelse Hiernamaals van de gehele taal op. Het is als bij Kafka, ‘een smartelijk gepiep’ dat de klank van de woor­den aantast terwijl de zuster de viool stemt die op Gregor antwoordt.

Bartleby heeft ook iets angelieks en adamitisch, maar zijn geval lijkt anders, omdat hij niet over een algemeen Procédé beschikt om iets met de taal te doen, al was het maar stamelen of stotteren. Hij volstaat met een korte, ogenschijnlijk correcte formule, hooguit een beperkte tic die zich bij bepaalde gelegenheden voordoet. En toch is het resultaat of het effect hetzelfde: dat in de taal een soort vreemde taal gegraven wordt en de hele taal met zwijgen geconfronteerd wordt, in zwijgen opgaat. Bartleby kon­digt het langdurige zwijgen aan waartoe Melville overgaat, slechts on­derbroken door de muziek van de gedichten, en dat hij alleen verbreekt voor Billy Budd 6. Bartleby zelf had geen andere uitweg dan z’n mond houden en zich terugtrekken achter zijn scherm, elke keer dat hij de for­mule had uitgesproken, tot zijn uiteindelijke zwijgen in de gevangenis. Na de formule viel er niets meer te zeggen: ze is evenveel waard als een procédé, ze is allang geen eigenaardige tic meer.

De advocaat stelt zelf een theorie op voor de redenen waarom de for­mule van Bartleby het taalgebruik verwoest. Elk taalgebruik, veronderstelt hij, heeft verwijzingen of veronderstellingen (‘assumptions’). Het gaat er niet om wat de taal exact aanduidt, maar wat haar de mogelijkheid biedt iets aan te duiden. Een woord veronderstelt altijd andere woorden die het kunnen vervangen, aanvullen of er samen andere woorden mee vormen: daardoor kan de taal op uiteenlopende wijzen dingen, toestan­den van dingen en handelingen benoemen volgens een verzameling ob­jectieve, expliciete afspraken. Misschien zijn er ook andere, impliciete en subjectieve conventies, een ander type verwijzingen of veronderstellin­gen. Als ik spreek benoem ik niet alleen dingen en handelingen, maar ik verricht reeds handelingen die een betrekking met de gesprekspartner tot stand brengen alnaargelang onze verschillende situaties: ik geef bevelen, ik stel vragen, ik doe beloftes, ik bid, ik verricht ‘taalhandelingen’ (speech-act). Taalhandelingen zijn altijd auto-referentieel (ik geef inder­daad een bevel door te zeggen ‘ik beveel u’.), terwijl constaterende pro­posities betrekking hebben op andere dingen en andere woorden. Dat is het dubbele verwijzingsysteem dat Bartleby verwoest.

De formule I PREFER NOT TO sluit elk alternatief uit en slokt datgene op wat ze zegt te bewaren, én schuift elk ander ding opzij; ze impliceert dat Bartleby met kopiëren ophoudt, d.w.z. met het reproduceren van woorden; ze veroorzaakt een dusdanige toename van de zone van onbe­paaldheid dat de woorden niet meer van elkaar te onderscheiden zijn, ze schept een leegte in het taalgebruik. Maar ook maakt ze de taalhandelin­gen onklaar volgens welke een baas bevelen kan geven, een belangstel­lende vriend vragen kan stellen, een betrouwbare man beloften kan doen. Als Bartleby zou weigeren, zou hij nog erkenning kunnen vinden als re­bel of opstandeling en zou hij zodoende nog een sociale rol hebben. Maar de formule maakt elke taalhandeling onklaar, tegelijk maakt ze Bartleby tot pure buitenstaander aan wie geen enkele sociale situatie kan worden toegekend. Dat is wat de advocaat met schrik vaststelt: al zijn pogingen om Bartleby tot rede te brengen lijden schipbreuk omdat ze op een logica van veronderstellingen berusten volgens welke een baas ‘verwacht’ dat hij gehoorzaamd wordt, of een belangstellende vriend aangehoord, ter­wijl Bartleby een nieuwe logica uitvindt, een logica van het liever die volstaat om de vooronderstellingen van het taalgebruik te ondermijnen. Zoals Mathieu Lindon opmerkt ‘slaakt’ de formule ‘de band’ tussen de woorden en de dingen: ze snijdt het taalgebruik af van elke referentie vol­gens de absolute roeping van Bartleby, een man zonder referentie te zijn, iemand die opduikt en verdwijnt, zonder referentie naar zichzelf of iets anders7. Om die reden functioneert de formule, al lijkt ze correct, als een echte agrammaticale zin.

Bartleby is de Vrijgezel, van wie Kafka zei: ‘de enige grond die hij heeft is die hij nodig heeft voor zijn twee voeten, en het enige houvast dat wat zijn twee handen kunnen bedekken’- de man die in de winter in de sneeuw gaat liggen om van kou te sterven als een kind – de man die niets anders te doen had dan wandelen, maar die zijn wandelingen kon maken op welke plaats dan ook, zonder te bewegen.8 Bartleby is de man zonder referenties, zonder bezittingen, zonder eigenschappen, zonder bijzonder­heden: hij is te glad om een bijzonderheid aan vast te maken. Zonder ver­leden noch toekomst, hij is kortstondig, I PREFER NOT TO  is de chemi­sche of alchemistische formule van Bartleby, maar je kunt hem omge­keerd lezen, I AM NOT PARTICULAR, ik ben niet bijzonder, als onmis­bare aanvulling.

1. De formule is in het Frans op verschillende manieren vertaald, voor elk ervan is iets te zeggen. Wij volgen de suggestie van Maurice Blanchot in L ‘Ecriture du désastre, Gallimard, p. 33. [Ik doe het liever niet is de versie volgens de Nederlandse vertaling van Auke Leistra van Herman Melville: Bartleby: Een verhaal van Wall Street / A story of Wall Street, tweetalig uitgegeven bij Boekwerk, 1989, Groningen.]. Een korte, wat dwarsere variant is Liever niet of Nee, liever niet; ook zou kunnen, met het oog op het agrammaticale van Deleuze: Liever zou ik (dat) niet doen of Liever doe ik het niet. ]

2. Nicolas Ruwet, ‘Parallélismes et déviations en poésie’, in Langue, discours, société, Éd. du Seuil, p. 334-344 (over ‘koffer-constructies’)

3. Philippe Jaworski, Melville, le désert et l ’empire, Preses de l’Ecole normale, p. 19.

4. Michel Foucault maakt een vergelijkende analyse van de drie procédés: voorwoord bij La Grammaire logique van Brisset (zie Raster 24/1983)

5.     Vgl. Viola Sachs, La Contre-Bible de Melville, Mouton.

6.     Over Bartleby en over het zwijgen van Melville, zie Armand Farrachi, La part du silence, Éd. Barrault, p. 40-45.

7. Mathieu Lindon, ‘Bartleby’, Delta 6, mei 1978, p. 22.

8. De grote tekst van Kafka (Tagebuch) lijkt een andere versie van Bartleby.