Mijn angst voor nee is de schuld van Jezus. Jezus nam alle schulden op zich dus ook deze. Het is niet genoeg om te zeggen dat de angst voor nee de angst is om mensen teleur te stellen of de angst is om iets te missen. De angst is niet zo relatief. De angst is niet weg te redeneren door te vragen: maar wat is het ergste wat er kan gebeuren als je nee zegt tegen de vraag om dit verhaal te schrijven? Als je vanavond niet naar het theater gaat? De angst verdwijnt niet als de concrete consequenties van dat nee zeggen te overzien blijken te zijn. Dat komt omdat de angst voor nee niets te maken heeft met concrete consequenties. De angst om nee te zeggen is niets minder dan de angst om uitgesloten te worden van het hemelse koninkrijk. De angst waar het nieuwe testament op zinspeelt als Mattheüs Jezus laat zeggen: ‘Wie met Mij niet is, die is tegen Mij;’ (Mattheüs 12:30). Of zoals de bekende Bijbeluitlegger J.A. Bengel zei: ‘Voor neutraliteit is geen plaats in het Rijk Gods.’ De angst die president Bush heel goed begreep toen hij zonder bronvermelding de zoon van God citeerde om de mensen op te roepen mee te doen in zijn strijd tegen de krachten van het kwaad.

De angst voor nee is geen angst voor consequenties in de werkelijkheid. De angst voor nee is de angst dat mijn nee veel meer betekent. Dat elke nee die ik uitspreek een teken is, een bewijs. Een bewijs van, noem het maar gerust ‘mijn slechtheid’, een teken dat ik uitgesloten ben van het hemelse koninkrijk. Een Jehovagetuige verwoordde het ooit heel treffend. Ze keek me aan en zei: ‘Als ik naar de hemel ga, doet Jezus voor mij een stapje naar voren,’ toen wees ze naar mij, ‘en voor jou niet.’ Het klonk te absurd voor woorden maar het raakte me toch. Het is als wanneer een vreemde gek op straat tegen me zegt: ‘Wat heb jij een rotkop’, het verpest toch mijn dag. Of baby’s die gaan huilen als ze mij zien. Het raakt me allemaal, hoe absurd, onredelijk, onverdedigbaar of onbenullig de aanval ook lijkt. Het raakt, omdat het mijn diepste angst weerspiegelt, de angst aan de verkeerde kant te staan. Het is een Robert Long angst. Ik weet niet óf hij het zong maar hij zou het gezongen kunnen hebben: ‘Aan welke kant zou jij hebben gestaan in de oorlog?’ De angst om fout te zijn. Niet de angst om foute keuzes te maken maar de angst dat een foute keuze het bewijs blijkt te zijn voor mijn fout-zijn. De voorbije oorlogen worden graag als slagveld tussen goed en kwaad gezien, de ontmaskering van de mensen. Er van uitgaand dat we een kern hebben en dat die deugt…of niet. De scheiding wordt er gemaakt. De scheiding die Jezus ook bedoelde toen hij zei: ‘Meent gij, dat Ik gekomen ben om vrede te geven op de aarde? Nee, zeg Ik u, maar veeleer verdeeldheid. (Lucas 12:51). ‘Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.’ (Mattheüs 10:34). Jezus voltrok scheidingen. Niet hij besliste, maar het was onmogelijk om geen beslissing te nemen wanneer je tegenover hem stond. Neutraliteit was geen optie. ‘Want het woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten.’(Hebreeën 4:12).

Een bloedige oorlog en een goddelijke verlosser die dezelfde scheiding der geesten teweeg brengen…

Anders uitgelegd:

Stel je voor dat je met een sprookje opgroeit. Van hoe er ooit iemand was die het allerbelangrijkste was. Iemand die zorgde voor jouw eeuwige geluk en jouw schulden op zich nam. En dat diegene een beetje een zonderling was en dat mensen hem dus niet wilden geloven. Dat ze hem niet goed zagen en hem veroordeelden, ja zelfs vermoordden! En dat ze tegen je zeggen dat die persoon op een dag zal terugkeren. En dat we niet weten in welke gedaante hij zal terugkeren. Hoe kun je dan nog ooit nee zeggen tegen een smerige angstaanjagende gek op straat die je om je geld vraagt? Laatst hoorde ik mijzelf tegen een bedelaar zeggen: ‘Nee, dank U.’ Een man vroeg mij om geld en ik antwoordde: ‘Nee dank U.’ Alsof de man mij iets aanbood. Iets dat ik heel vriendelijk vond maar waar ik toch geen gebruik van wenste te maken. Wat natuurlijk een leugen was. Een nee-invermomming. Alles om niet geconfronteerd te worden met mijn neeangst.

In het Nieuwe Testament komen deze beleefde neezeggers niet voor. Er zijn mensen die Jezus afwijzen en mensen die hem volgen. Maar er is niemand aan wie hij het geloof aanbiedt en die hem vriendelijk zegt: ‘Nee, dank U.’ Omdat volgens de overlevering zo een neutraliteit niet mogelijk was. Het verklaart mijn buikpijn bij het lezen van de bijbel. Ik red het steeds weer niet. Het doet lichamelijk pijn om erin te lezen. Omdat elke afwijzing die ik voel me tegelijkertijd angst bezorgt. Ik probeer rustig door te lezen maar dat voorkomt niet dat ik me erger en ook die ergernis bezorgt angst want ik lees: ‘En zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden.’! (Mattheüs 11:6). En dan kan ik die bijbel ook niet eens zomaar terzijde schuiven. Want de bijbel terzijde schuiven is in de logica van de bijbel geen neutrale actie. Ik kan er niet meer betekenisloos van afkomen. Een terzijde schuiven van de bijbel is altijd symbolisch. Het is haast te vergelijken met de moderne kettingbrief waarin je eeuwig geluk wordt beloofd bij deelname en vreselijke rampspoed als je ‘de ketting verbreekt’. Dat symbolische denken is bij mij naar binnen gekropen en wil niet meer weg. Het zorgt ervoor dat ik bij elke uitgesproken nee van mezelf een lichte gemoedsonrust ervaar. Gemoedsonrust als ik ergens niet naar binnen wens te gaan, als ik een ervaring weiger.

Ik schuif de bijbel netjes terug in de kast, aan het eind van de verzameling fictie, naast de verzamelbundels. Ik doe dat heel rustig en teder om te laten merken dat ik hem heus niet definitief opberg maar gewoon even terugzet om later verder te lezen. Ik wil niet dat de bijbel doorheeft dat ik bang voor hem ben. Ik zie die vrouw voor me, op televisie, die bij de televisiepsycholoog zat, dokter Phil. Ze deed mee aan zijn afvaldieet maar ze moest bekennen dat ze zijn boek over afvallen niet had uitgelezen. Het publiek was geschokt, maar ze kwam ermee weg door te zeggen: ‘Pas als ik elk stapje dat ik lees begrepen heb en onder de knie heb, wil ik verder lezen.’ Ze mocht het boek niet afwijzen. Het boek afwijzen is erkennen dat je niet van goede wil bent. Zelfs om andere redenen het boek niet uitlezen is een symbool, een symbool van een zwakke wil.

Ik twijfel aan mijn goede wil. Aan mijn interesse voor mijn medemens. Aan mijn betrokkenheid bij deze wereld. Aan mijn tolerante geest die voor alles open staat. Ik zou graag en vaak nee willen zeggen. Er is veel dat ik niet wil doen en niet wil zien, niet wil weten. Maar er is dus een angst die dat tegenhoudt. Een angst die echter ook niet rechtstreeks leidt naar een volmondig ja, waarmee ik mij in de wereld en mijn medemensen stort, waarmee ik elk evangelie blijmoedig uitlees. Als dat wel zo was waren we snel uitgesproken, halleluja prijs de heer! Maar al kun je dan misschien mijn goede wil in twijfel trekken, dat mijn wil zwak is, kan niemand beweren. Ik heb alles uitgezocht en begrepen.

Zo kan ik je vertellen hoe onze hersenen verhalen maken en structuren zoeken om een bedreigende en chaotische wereld te ordenen en te bezweren. Ik kan je zeggen dat we zoiets wel de ‘cognitieve imperatief’ noemen, de functie van de hersenen om onze wereld bijna automatisch te ordenen, om zo gevaren te bezweren. Ik kan je vertellen dat onze grootste angst de angst voor de dood is. Het grootste gevaar dat we uiteindelijk niet kunnen ontlopen. Maar dat we ook voor die angst een oplossing hebben gezocht. Want zolang er vrees is, zal de cognitieve imperatief het analytisch vermogen van de geest blijven inschakelen. En voor het bevechten van zulke abstracte angsten als die voor de dood, moeten er mythes worden gecreëerd. Die altijd kunnen worden teruggebracht tot een eenvoudig raamwerk. De concentratie op een levensvraag. Hoe ontstond de wereld? Waar komt het kwaad vandaan? En de verwoording van die vraag in de vorm van twee onverzoenbare tegenpolen: helden en monsters, goden en mensen, hemel en hel, leven en dood. En dan natuurlijk toch de verzoening van die twee tegenpolen. Zoals Jezus Christus, toen hij op aarde kwam, een zondige mensheid verzoende met een verlaten verre en goede god. Als je ja tegen hem zei.

Volgens de wetenschap is dat niet Jezus’ schuld. Volgens de wetenschap is het de schuld van de evolutie. Want volgens de wetenschap bestaat er ook zoiets als ‘de binaire operator’. Die ‘is niet louter ingesteld op het waarnemen en herkennen van tegenstellingen, maar ook, heel concreet, op het creëren ervan en wel niet een evolutionair doel. Om ons vol vertrouwen in onze omgeving te kunnen bewegen, moeten we ruimte en tijd op een andere manier kunnen opsplitsen in bevattelijker eenheden.’

Jezus is een binaire operator. Een tweesnijdend zwaard. Jezus de binaire operator zorgt ervoor dat ik in symbolische tegenstellingen denk.

Ik lees: ‘Dus wanneer de cognitieve imperatief door toedoen van een bepaalde existentiële angst de binaire functie aanzet tot het begrijpelijk maken van het metafysisch landschap, geeft deze functie daar gehoor aan door opsplitsing van dat existentiële probleem en een herordening in paren van onverzoenlijke tegenpolen die de belangrijkste elementen van de mythe worden: hemel en hel, feestelijkheid en tragiek, geboorte, dood en wedergeboorte, isolement en verbinding.’ Ja en nee?

Er is dus een angst. Mijn angst. Onze angst. Het Nieuwe Testament geeft verhalen aan die angst. Zodat die angst ineens bestaansrecht lijkt te hebben én een oplossing heeft: Geloven in het hemelse koninkrijk. Eén grote bezwering. Zo een grote bezwering dat hij werkelijk werkt, beter werkt dan wat voor manoeuvres ook die ik zelf kan verzinnen. En ik vraag mij vaak af, welk belang heb ik in godsnaam om niet meer, niet meer zoals ik dat als kind deed, in dat hemelse koninkrijk te geloven? Welk belang?

Ik heb het niet voor niets vooral over het Nieuwe Testament. Het Nieuwe Testament waar ik in een katholieke jeugd mee ben opgegroeid. Het testament waarvan de kruisgang, als stripverhaal verbeeld, in de kerk om ons heen hing. Als ik tijdens een mis leek af te dwalen, als ik onrustig om mij heen leek te kijken, dan was dat alleen maar om te proberen vanuit mijn zitplaats elke afbeelding van de kruisgang te kunnen zien.

Mijn angst voor nee lijkt ‘gewoon’ een uiting van het katholieke thema van de goddelijke genade.

Als de hersenonderzoeker Dick Swaab wordt gevraagd of het mogelijk is om als gelovige van het geloof te vallen zegt hij: ‘Jawel, maar niet zonder heel veel moeite. Men blijft er vaak nog lang mee bezig. Het is net als met eetstoornissen, patiënten die eraan lijden kunnen op een gegeven moment zeggen dat ze genezen zijn, maar ze zijn nog steeds de hele dag met hun dieet bezig. Of neem de alcoholist die zegt van de drank af te zijn, maar zich bij de AA toch terecht een alcoholist blijft noemen. Zo is het ook met de gelovige die op een gegeven moment van zijn geloof valt: hij blijft trillen.’

Toch denkt hij dat geloof op den duur zal verdwijnen. ‘Ik ben daar redelijk optimistisch over: religie verliest steeds meer zijn evolutionaire voordeel. Religieuze verbondenheid zit mensen op dit moment eerder in de weg. Hetzelfde geldt voor agressie en oorlog voeren, dat heeft ook geen evolutionair voordeel meer.’

Maar ondertussen blijf ik trillen en wordt er in deze wereld nog steeds met bijbelse overtuiging tegen de krachten van het kwaad gevochten.

Anders uitgelegd:

Ik las het boek niet maar zag de serie – Brideshead Revisited naar de roman van Evelyn Waugh – en ik herinner me de kijkervaring bij de scène waarin lord Marchmain, de vader van de familie, op sterven ligt. De vader is een afvallige katholiek. De priester staat te popelen om de man op zijn sterfbed te bezoeken. Om hem absolutie te schenken en hem zo in vrede te laten sterven. De oude man geeft zijn familie te verstaan dat de priester buiten de deur moet worden gehouden. Ik als kijker ben trots op zijn vastberadenheid in deze moeilijke uren. Maar terwijl hij zwakker en zwakker wordt voel ik aankomen hoe hij overstag zal gaan en ik denk: Doe het niet! Zoals wanneer in een thriller het slachtoffer rechtstreeks in de handen van de moordenaar loopt roep ik: ‘Doe het niet, niet die kant op, nee!’ Maar toch… als hij dan in zijn allerlaatste uren het bewustzijn lijkt te verliezen en de familie de priester binnenlaat en deze hem zalft en hem absolutie schenkt en als ik zit te wachten op een teken van de oude man, een teken van afwijzing, maar hij in plaats daarvan met de laatste kracht die hij heeft een kruis slaat, weet ik het niet meer. Of ik deze toegift moet veroordelen of toejuichen. Uiteindelijk durft hij geen nee te zeggen. Dat snap ik. En ik vraag me af of ik niet opgelucht moet zijn. Omdat de man zich overgeeft. Overgave die lijkt op vrede, op berusting. En daar in die vrede, zit mijn twijfel. Want er is iets waar ik zielsgraag in wil geloven, misschien wel ten koste van alles, in dat het mogelijk is om rustig te sterven.

Geciteerd uit: Waarom god niet verdwijnt van Andrew Newberg, Eugene D’Aquili en Vince Rause en Leven zonder God van Harm Visser Elf interviews over ongeloof.