1.1 — Dus je stuurt ons binnen drie weken een stuk over nee?
— Neen.
1.2 — Maar je klaagde net dat je bij elk Raster-nummer denkt: ‘daar had ik over willen schrijven’, wat het onderwerp ook is?
— Neen.
1‚3 — Heb je altijd die behoefte gehad om bij alles wat je leest of hoort het tegendeel te gaan beweren?
— Neen.
1 .4 — Is alles wat jij schrijft niet altijd de ontkenning van een artikel dat iemand anders schreef‘?
— Neen.
1.5 — Of bedoeld om een ander te verlokken een stuk te schrijven dat tegen het jouwe nee zegt?
— Neen.
1 .6 — Maar je hoopt toch dat je de lezer van zijn eigen overtuiging af kan helpen?
— Neen.
1.7 — Je weet toch dat je wel degelijk die indruk vestigt van geest die steeds verneent?
— Neen.
1.8 — Of wil je dat we deze conversatie stoppen?
— Neen.
1.9  — Is het de bedoeling dat ik jouw stuk schrijf door je steeds de juiste vragen te stellen, terwijl ik al weet dat jouw antwoord neen zal zijn?
— Neen.

2.1 — Is het niet zo dat elke religie altijd alleen de vragen stelt waarop geen antwoord mogelijk is?
 — Neen.
2.2 — En is het niet zo dat elke wetenschap het alleen heeft over vragen waarop wel antwoorden bestaan?
— Neen.
2.3 — Ja en nee zijn niet complementair zoals groen en rood, leven en dood, klein en groot.
 — Neen.
2.4 — Ja is een vuurpijl midden in de roos, nee is alles buiten de roos. Neem eens iemand in je gedachten.
 —Neen.
2.5 — Nee, dat begrijp ik, want met dat raadspelletje zeg je vele keren nee, maar het eindigt altijd met een ja.
— Neen.
2.6 — Jij denkt aan ‘De koning van Frankrijk’. De koning van Frankrijk is kaal.
—Neen
2.7 — Maar misschien dacht ik aan koning Karel de Kale, of aan de kale Chirac.
— Neen.
2.8 — ‘De Koning van Kokanje is kattig’, snap je die?
—Neen.
2.9 — Dat is een versregel, waarvan de waarheid er dus niet toe doet, zoals ‘De patriarch van Papoea is poezelig’, ‘De baas van Babylon is byzantijns’, moet ik er nog meer maken?
—Neen.

3.1 — Begint het je niet te vervelen om op elke vraag van mij steeds weer hetzelfde antwoord neen te geven?
—Neen.
3.2 — Mag ik dat als een compliment opvatten?
—Neen.
3.3 — Weet je wie de grote neen-zegger in de Nederlandse literatuur is?
— Neen.
3.4 — Dat is Bilderdijk. ‘Neen, leer het hol gejoel van ‘t domme graauw verachten’, ‘Neen, uwe eenvoudigheid doet ieder met u gekken’, ‘Neen, godslasterlijke snooden!’, dat zijn drie versregels van Lijkbidder uit deel G van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, in de artikels Gejoel, Gekken, Godslasterlijk. Wat denk je dat in de honderdduizend citaten meer voorkomt, ja of nee?
—Neen.
3.5 — Nee! Nee(n) komt in 2600 artikels voor, maar ja in 5200, twee keer zoveel.
— Neen.
3.6 — Jawel! Ja wordt eindeloos herhaald, maar er is maar één auteur, Robbers, die drie nee’s achter elkaar zet. In het artikel Nijdas laat hij Riene ‘Nee, nee, nee’ nijdassen, terwijl diezelfde zin in het artikel Welnu als ‘Neen, nee, nee’ aangehaald wordt. Wist je dat?
— Neen.
3.7 — Weet je aan welk nee in de literatuur ik mij dooderger?
— Neen.
3.8 — Aan het nee, waarmee een schrijver een eerder gekozen woord of zinswending door een andere, betere vervangt, alsof hij geen vlakgom, door-kras-pen of delete-knop bezit. Snap je wat ik bedoel?
— Neen.
3.9 — Kneppelhout: ‘de oude heer was een beschonken, nee bezopen vent geworden’. Couperus: ‘Een maitresse femme? Neen, erger: een feeks’. Dat is van die Knuppelhoet, nee Kneppelhout, en Coupures, neen erger: Coupeurs, toch de lezer voor de gek houden?
— Neen.

4.1 — Sprkwviki drpjfea zwgnoöpuusti, tjalak?
 — Neen.
4.2 — Juist. Is er een vraag te verzinnen waarop je antwoord géén neen zou zijn?
— Neen.
4.3 — Laten we de zaak eens van de andere kant bekijken.
— Neen.
4.4 — Aha, dus je geeft toe dat er een kwestie is en dat je die van twee kanten kunt bekijken.
— Neen.
4.5 — Weet je waar ik me bij dit gesprek het meest over verwonder?
— Neen.
4.6 — Ik verbaas mij er steeds weer over dat ik bij elk van je neens werkelijk denk dat jij dat neen echt meent. Je bent toch een stotteraar?
  — Neen.
4.7 — Ik heb je inderdaad nog niet lezen stotteren. Is het waar dat elke stotteraar, als hij alleen is en niemand hem kan horen, ook niet via telefoon of opname, in staat is om vlot en vlekkeloos alles te zeggen wat hij wil?
  — Neen.
4.8 — Dat heb ik je wel eens horen beweren.
  — Neen.
4.9 — Misschien moeten we deze dialoog eens op het toneel gaan uitvoeren.
  — Neen.

5.1 — Je hebt in je boek Opperlans (2002) 676 manieren om ja te zeggen opgesomd, van ‘zeker weten’ tot ‘is goed’. Bestaan er evenveel manieren om neen te zeggen?
 — Neen.
5.2 — Zijn het er minder dan 676?
  — Neen.
5.3 — Dus er zijn meer manieren om neen te zeggen dan om ja te zeggen?
 — Neen.
5.4 —Zo schieten we niet op. Vind je ook niet?
 — Neen.
5.5 — Je hebt gelijk, we zijn immers al op de helft van onze tweespraak?
 —Neen.
5.6 — Ik mocht je negen keer negen vragen stellen, en we zijn nu op de helft.
 — Neen.
5.7 — Op mijn brievenbus staat JA NEE. Op jouw brievenbus staat NEE NEE. Nu verstopt de krant een advertentiefolder in de krant. Heb jij een krant?
 — Neen.
5.8 — O, jij leest ze op internet — nee, je hoeft geen nee te zeggen. Weet je hoeveel keer Google een citaat met nee geeft en hoe vaak met ja?
 — Neen.
5.9 — Nee komt 1,3 miljoen keer in de wereldschrijverij voor, maar ja 13 miljoen keer (op deze zaterdag 9 oktober 2004), tien keer zoveel. Ik geef toe dat ja ook Duits is voor ja en Fins voor en. Ja is overal en altijd meer aanwezig dan nee.
 — Neen.

6.1 — Schrijf jij om aanzien of inkomen te verkrijgen, of om aan inzicht te winnen, of om een andere vorm van geluk te bereiken?
— Neen.
6.2 — Is het je wel eens opgevallen dat op de vraag ‘Ga je niet mee?’ het antwoord altijd ‘nee’ is, met nota bene de betekenis: ‘Ja, ik ga inderdaad zoals jij zegt niet mee’.
 — Neen.
6.3 — Toch is het zo. Op een ontkennende vraag kun je alleen toegevend, in de ontkennende vorm, antwoorden.
 — Neen.
6.4 — Of je moet de stelster van de vraag op ruwe wijze duidelijk maken dat haar vraag idioot is. Dus als je wèl mee wil gaan, dan moet je op de vraag ‘Ga je niet mee?’ antwoorden: ‘Hoe kom je daarbij? Ik wou wel degelijk meegaan. Maar als jij denkt van niet, dan ga ik net zo lief niet mee, slijmbal’
 — Neen.
6.5 — Waarop zeg je nu eigenlijk neen? Bevalt het woord slijmbal je niet?
— Neen.
6.6 — Dus dat woord bevalt je niet. Het is op de een of andere manier inderdaad ongeschikt om tegen een vrouw te gebruiken. Weet jij een geschikter scheldwoord?
 — Neen.
6.7 — Nog even over ja en nee op internet. Ze komen daar in eindeloze reeksen voor, uit tabellen. Zo is er de tabel kip — rund — varken — paard. Bij elk eetsel staat welke dieren er in zitten. Weet je welk voedsel maar één nee heeft?
  — Neen
6.8 — De frikandel, daar zit alleen geen rund in, wel kip, varken, paard. Weet je welk dier maar in één soort hapje zit?
 — Neen.
6.9 — Het paard, want die zit alleen maar in de frikandel. Dat had je toch zelf kunnen afleiden uit mijn mededeling dat in de frikandel paard zit?
 — Neen.

7.1 — Kun je je een taal voorstellen waarin ontkennende woorden als niet en nee niet voorkomen?
— Neen.
7.2 — Toch bestaan zulke talen. Nog afgezien van het feit dat bijvoorbeeld in het Indonesisch het antwoord neen zeer onbeleefd is, en je een ontkenning moet inkleden als ‘Ja, daar heeft u groot gelijk in, hij is zo plat als een sawah-veld. Maar u weet natuurlijk wel dat aan de andere kant de aarde soms op een bol lijkt’. Snap je?
 — Neen.
7.3 — In het middeleeuws Japans had je negen maal negen manieren om nee uit te drukken, want ieder persoon hoorde tot een van negen standen, en voor elk tweetal standen bestond er een aparte formulering van de ontkenning. Trouwens, jij spreekt toch ook Fins?
— Neen.
7.4 — In het Fins bestaat een ontkennend werkwoord.
 — Neen.
7.5 — Je hebt gelijk, er zijn in het Fins twéé zulke werkwoorden. Als je nee wil zeggen moet je het werkwoord van de zin vervoegen met het juiste hulpwerkwoord van ontkenning. Dus, bijvoorbeeld, de passieve, verleden tijd van de potentialis van zeggen(sanoa), ‘Het is niet waarschijnlijk dat er gezegd is’, zegt een Fin zo: ‘ei liene sanottu’, waarin ei de derde persoon enkelvoud van het ontkennend werkwoord is. Ymmärtät?
— Neen.
7.6 — De Romeinen hadden nescio en nolo, werkwoorden met ingebouwd nee: ‘ik weet niet’ en ‘ik wil niet’. Neederlands weet dat niet en wil dat niet.
 — Neen.
7.7 — Okee, wij zeggen willens nillens, maar dat is potjeslatijn
— Neen.
7.8 — Kunnen dieren nee zeggen?
— Neen.
7.9 — Toch kan een dier door zijn gedrag tonen dat hij geen zin heeft om dat te doen wat een mens van hem wil. Maar is er ooit een dier geweest dat duidelijk maakte dat hij niet in een frikandel wil?
 — Neen.

8.1 — Heb je zin om met mij de liefde te bedrijven?
 — Neen.
8.2 — Zal ik je een enorme pets om je oren geven?
 — Neen.
8.3 — Dus jij vindt ook dat de essentiële dingen tussen twee mensen niet hardop gezegd moeten worden?
 — Neen.
8.4 — Of vind je die constatering zelf al zulk een essentieel feit in de verhouding tussen twee mensen, dattie dus niet uitgesproken moet worden en zei je daarom neen?
 — Neen.
8.5 — Je weet wat Wittgenstein zei?
 — Neen.
8.6 — Wittgenstein zei dat je moest zwijgen over dingen waarover niets te zeggen valt.
 — Neen.
8.7 — Jawel, dat zeidie wel. Maar had hij over dat feit niet ook zijn mond moeten houden?
 — Neen.
8.7 — Want nu zegt hij tóch iets over die dingen, al is het maar dat je er over moet zwijgen. Jij bent eigenlijk de ideale Wittengeest, want jij zegt niks.
 — Neen.
8.8 — Goed, je zegt neen. Is neen zeggen niet niks zeggen?
— Neen.
8.9 — Je hebt gelijk. Laten we het over iets anders hebben.
— Neen.

9.1 — Ken je het fraaie boekje Le non de l’homme van Gaston Bachelard?
— Neen.
9.2 — Toch las je daar vorige week in dat God als hij tot de mens spreekt, onhoorbaar is, uit angst dat de mens neen zal antwoorden.
— Neen.
9.3 — En dat andersom de mens als hij zich tot God richt, dit honderdvoudig dreinerig herhaalt uit angst dat God het verkeerd verstaat en neen zal zeggen.
 — Neen.
9.4 — Geloof je in de evolutietheorie?
  — Neen.
9.5 — Geloof je in een Schepper?
  — Neen.
9.6 — Geloof je dan in een derde verklaring waarom de natuur is zoals zij is?
  — Neen.
9.7 — Is dit de neenenneenste keer dat ik iets vraag en heb je nu neen maal neen maal neen gezegd?
  — Neen.
9.8 — Heb je werkelijk vanaf het begin van onze conversatie geteld hoe vaak ik iets vroeg en hoe vaak jij dan neen zei?
 — Neen.
9.9 — Dan is dit mijn neeneneenste vraag. Ik dank je hartelijk voor de samenwerking en hoop dat jij het ook interessant vond.
  — Neen.