‘Een handicap voor ons is de mythe van het dure Noorwegen,’ verklaart de directeur van een nationaal verkeersbureau aan de verslaggever van het ‘Algemeen Nieuwsblad’. Het is niet zo makkelijk aan te geven wat precies onder een mythe moet worden verstaan. maar het lijdt geen twijfel dat de directeur van het verkeersbureau zich aansluit bij een algemeen spraakgebruik, waarin ‘mythe’ staat voor een valse voorstelling van het bewustzijn die wel een grote overtuigingskracht bezit, maar niettemin niet overeenstemt met de werkelijkheid: de mythe moet ontmaskerd worden om de waarheid aan het licht te laten komen. In deze ruime zin wordt het begrip ‘mythe’ niet gebruikt in de bijdragen over het thema van dit nummer, zonder dat overigens de gedachte aan een mogelijke bedriegelijkheid van de mythische verhalen en voorstellingen geheel uit het gezichtsveld verdwijnt. Hier gaat het om mythen opgevat als verhalen over goden en helden, waarin op geheimzinnige wijze rekenschap wordt gegeven van de oorsprong van de wereld en de samenleving, van leven en dood, van goed en kwaad en van de meest elementaire relaties tussen de mensen.

Dat de nadruk daarbij komt te liggen op de klassieke mythen, betekent niet dat het thema een uitnodiging wil zijn tot een archeologische vakantie, met de belofte van vondsten uit een interessant maar wel voorgoed voorbij verleden. Met alle noodzakelijke beperkingen en bij de onvermijdelijke willekeur in de keuze van de teksten wil het een signaal zijn van de actualiteit van de mythen, een eerste orientatie in die ‘Arbeit am Mythos’ die een van de opvallendste kenmerken is van de culturele activiteit van de laatste jaren en die zich hoe langer hoe meer aftekent als een hoofdkenmerk van de 20ste eeuwse cultuur in het algemeen.

De aanwezigheid van de mythen in de moderne literatuur is een bekend verschijnsel: dat het werk van schrijvers als Joyce, Mann, Kafka, Pound, Valéry, Pavese, om maar een paar voorbeelden te noemen, niet geïnterpreteerd kan worden zonder hun verwerking van mythisch materiaal in de beschouwingen te betrekken, is een constatering die geen nadere toelichting behoeft. Wat echter wél onderstreept moet worden, en wat helaas in de signaal-functie van het thema niet echt duidelijk gemaakt kan worden, ondanks de reikwijdte van de studie van Jesi over Pound, is de omstandigheid dat die verwerking van de mythe iets gemeenschappelIJks geeft aan het werk van schrijvers die voor het overige zeer weinig gemeen hebben. Die omstandigheid wordt in dit nummer nog eens geillustreerd door het werk van Yves Bonnefoy, die in menig opzicht als een tegenvoeter van Valéry beschouwd kan worden. Het is juist die constante aanwezigheid van de mythe die het verschijnsel zo intrigerend maakt en die er op wijst dat het om veel meer gaat dan om preoccupaties van individuele schrijvers (of van individuele beeldende kunstenaars: zie het essay van Rosei over Pichier).

Het verwerken van de mythe in een literair werk, als het meer is dan een min of meer mechanische vormgeving (waarvan de Europese literatuur talloze voorbeelden kent), betekent steeds ook een opnieuw overdenken van de betekenis van de mythe, van het waarheidsgehalte van die bijzondere mythe en van de mythe in het algemeen. Meer expliciet komt dit probleem aan de orde in de werken van de filosofen, die, evenals de schrijvers, voor het overige tot zeer verschillende richtingen behoren: van Benjamin, aan wie de hier opgenomen studie van Janz gewijd is, tot Blumenberg, op wiens grote studie Arbeit am Mythos ik hierboven zinspeelde. De centrale vraag is daarbij steeds die naar de waarheid van de mythe en naar de mogelijkheid die produktief te maken voor een rationele benadering van de werkelijkheid. Want wel is duidelijk dat elk geloof in de mythe, elk zich overgeven eraan, verworpen moet worden, maar even duidelijk is, dat een simpele ‘ontmaskering’ volstrekt ontoereikend is ten aanzien van wat de mythe te zeggen heeft in een verborgen rationaliteit.

Het is vooral Claude Lévi-Strauss geweest die heeft geprobeerd de verborgen rationaliteit van de mythen van de Zuidamerikaanse indianen aan te tonen in imposante studies, die wellicht niet altijd even overtuigend zijn, maar die niettemin een nieuwe benadering van het mythisch denken hebben ingeluid waarvan nog steeds vruchtbare resultaten zijn te verwachten. Ook ten aanzien van de Griekse mythologie, zoals wordt geïllustreerd door de studie van Marcel Detienne, waarin een combinatie van de levistraussiaanse benadering met de klassieke filologie tot een verrassend nieuw inzicht leidt in het verhaal van Orpheus. Ook hier gaat het echter minder om deze, overigens kostbare, inzichten, dan om de ontdekking van de manier waarop het mythisch denken probeert vat te krijgen op de werkelijkheid.

Evenmin als een uitnodiging tot een archeologische vakantie houdt het thema een uitnodiging tot overgave aan de mythe in: het gaat er integendeel om hem te verwerken in een ruimere, completere rationaliteit.