IJ-polder
de kleur van de lucht en de kleur van het gras
: hoe leg ik dit uit aan een vreemde?
de zee hierachter, die geen zee meer is,
ligt zonder zeil – geen botter rondt
de lichtbaak in het najaar
de hemel grijs en het hooiland in mist,
geen reiger, geen meeuwen
geen wind: in dit grondsop ging op een middag
als deze mijn opa voor anker – de huik en
zijn fuiken al jaren verrot
november, dus te koud voor tranen: niets
leek uitzichtlozer dan die visser op het droge
drie ringen had het kijkglas dat
zijn wereld indronk – dijkland,
waaigat, kust van Pampus
: hetzelfde water en dezelfde wolken,
zelfs de horizon weer aan de haal
Raadselvers
een doop-, een doodshemd zonder naden,
een doos die eenmaal open nooit meer dicht
huis zonder uitzicht, maar vol licht
want, kijk, hier schuilt de zon
in een cocon van levenswater
geen voeten, handen en geen hoofd,
niet levend en niet dood: dat smaakt
een wieg voor hemeldier en drakenzoon, begin
van het bederf dat groeien heet, of kort
maar morsig sterven na een nekslag
wat dan nog rest verhuist de ziel
van heks en heksenmeester westwaarts