‘Ik wacht op mijn identiteit,’ zegt Merhan Karimi Nasseri, terwijl zijn vingertoppen een korstje op zijn schedel betasten nadat hij in één trek bijna zijn halve Dunhill heeft opgerookt. Hij zucht, kijkt om zich heen en glimlacht. Omgeven door de oogst van een decennium aan kranten, tijdschriften, kleren en boeken, een Sony-walkman, een wekker, en een stel dozen van Lufthansa met daarin zijn met de hand geschreven, ruim duizend pagina’s tellende dagboek woont Nasseri, of ‘Alfred’ zoals hij bekend staat, op een rode plastic bank uit de jaren zeventig in de vertrekhal van Terminal 1 op de Parijse luchthaven Charles de Gaulle. In november gaat hij zijn veertiende jaar hier in.

Het verhaal van Merhan Karimi Nasseri begint in 1977. Zijn geboorteland Iran zet hem uit wegens tegen de overheid gerichte activiteiten en hij hopt een paar jaar kriskras door Europa voor hij in 1981 van België de officiële vluchtelingenstatus krijgt. Hij vestigt zich daar als student en bezoekt zonder enig probleem Engeland en Frankrijk. Tot 1988, het jaar waarin hij op Charles de Gaulle landt nadat Groot-Brittannië hem de toegang heeft geweigerd omdat zijn paspoort en vn-vluchtelingencertificaat zijn gestolen. Hij mag dagen lang niet van de luchthaven af. De dagen worden weken, de weken maanden en de maanden jaren – een schier eindeloos vagevuur. De Franse mensenrechtenadvocaat Christian Bourget neemt de zaak op zich en de media volgen in zijn kielzog. Tientallen artikelen verschijnen in de wereldpers en er worden minstens drie documentaires aan Nasseri gewijd. Hij krijgt veel aandacht, maar vreemd genoeg neemt geen enkele bloedverwant of vriend contact met hem op.

In 1995 zegt de Belgische overheid, die hem in den beginne zijn vluchtelingenpapieren heeft verstrekt, dat hij weer in België kan komen wonen. Maar na zeven jaar van zijn leven te hebben doorgebracht op de luchthaven verklaart Nasseri dat hij zich in Groot-Brittannië wil vestigen omdat zijn moeder naar zijn zeggen Schots is. (Hij heeft sindsdien aanspraak gemaakt op een aantal nationaliteiten, waaronder de Zweedse, vervolgens de Deense en kortstondig ook de Finse.) Nasseri heeft zich tot dan goed weten te redden met etensbonnen en toegestopte contanten en kleren, maar het wachten begint nu zijn tol te eisen. Hij durft niet te verhuizen omdat hij bang is dat hij zal worden opgepakt – een angst die volgens Bourget ongegrond is. Uiteindelijk stemmen de Belgen erin toe de originele documenten opnieuw te verstrekken als Nasseri naar Brussel komt om ze zelf te ondertekenen. Maar Bourgets cliënt brengt daar tege in dat hij zonder papieren de grens niet over kan komen en verwerpt ook dit voorstel.

Dankzij Bourgets volhouden worden de documenten dan uit Brussel opgestuurd, maar weer weigert Nasseri ze te ondertekenen. Waarom? Op de papieren staat zijn naam vermeld als Merhan Kamari Nasseri en ‘zo heet ik niet’, doet hij zijn beklag. En hij is ook niet meer geboren in Iran. Alfred geeft aan een krant een verklaring voor zijn nieuwe naam. ‘De Britse immigratieformulieren bieden de extra mogelijkheid een aangenomen naam in te vullen en toen heb ik voor Alfred gekozen omdat ik dat wel aardig vond klinken. Op een dag kreeg ik een brief van hen terug met de aanhef “Dear Sir, Alfred” en sindsdien is het zo.’ Sir Alfred werd geboren op een immigratieformulier.

Identiteit is de sleutelkwestie voor Alfred en misschien komt die wel het best aan het licht op de hedendaagse internationale luchthaven, dat symbool van het anonieme wereldwijde rondtrekken. Binnenstromende muzak en onverstaanbare mededelingen over vertrekkende, vertraagde en geannuleerde vluchten, over ontbrekende passagiers en zoekgeraakte kinderen of over het rookverbod doen de luchthaven lijken op een rusteloze droom waarin de personages eeuwig wisselen. Starend naar een podium vol figuranten staan ze daar, ze rekken zich uit, kopen een tijdschrift, slaan een bladzij om, de benen over elkaar, bekloppen zichzelf nerveus op zoek naar hun paspoort, het bewijs van wie ze zijn.

Terwijl we onze Big Macs verorberden op zijn bank vroeg ik Alfred of hij Iraniër was. Het antwoord was nee. Hij zat daar nog steeds te wachten op uitsluitsel over waar hij werkelijk vandaan kwam, wie hij werkelijk was, zelfs waar zijn ouders zich nu bevonden. ‘Het Hoge Commissariaat voor Vluchtelingen van de vn zal mijn identiteit en geboorteplaats vaststellen,’ zei hij vol vertrouwen, terwijl hij al zeker een half jaar geen contact meer met de unhcr had gehad.

‘Hij wijt veel van zijn problemen aan Iran,’ vertelde Dr. Philippe Bargain, hoofd medische dienst van de luchthaven, in 1999 aan een krant. ‘We moeten hem ertoe overhalen officiële papieren met zijn oorspronkelijke naam te ondertekenen. Het is een belachelijke situatie.’ Het is niet alleen belachelijk, maar zelfs schandalig, zegt père Fournier, de luchthavenpastor die Nasseri ‘un bel escroc’ noemt, een mooie oplichter. Fournier denkt dat hij ‘niet alleen wel zijn paspoort heeft, maar ook zat geld… van de films en wat de mensen hem zoal geven’. Dr. Bargain, die van alle hoofdrolspelers in deze saga Alfred het vaakst ziet, vindt hem een sympathiek mens, maar zegt ook: ‘Een beetje gek is hij wel… Hij heeft alle benodigde papieren om te vertrekken, maar hij blijft zitten waar hij zit.’

‘Ik kan niets meer voor hem doen,’ voegt Bourget daaraan toe, die hem al ruim twee jaar niet meer gesproken heeft. ‘De mogelijkheid om te vertrekken durft hij niet onder ogen te zien, omdat hij daar nu zijn nest heeft. En hij denkt dat als hij weggaat, het gedaan is met zijn mediasterrendom. Zijn verhaal is uit.’ De Franse politie heeft het recht niet hem te verwijderen, maar waagt zich zelfs niet aan een diplomatieke poging om hem zijn boeltje te laten pakken. ‘Ze proberen niets omdat onmiddellijk tientallen verslaggevers zich op het verhaal zouden storten,’ zegt Bourget.

En dus zit Alfred daar te wachten op het Hoge Commissariaat voor Vluchtelingen. Maar als ik het Parijse kantoor bel, zegt een woordvoerder: ‘Het is je reinste dwaasheid. Nee, we zijn niet bezig zijn moeder en vader op te sporen of hem zijn identiteit te verschaffen.’ De unhcr werkt wel op luchthavens, met name in de zone d’attente waar ze asielzoekers helpen, maar Alfred heeft alle benodigde papieren al. Andere papieren zijn er niet voor hem. De vluchteling heeft geen asiel meer nodig.

De luchthaven is een stad van snelheid die de productivisering van het moderne leven tot een maximum brengt: geldautomaten, fastfoodrestaurants, roltrottoiren, hotelbussen, balies van autoverhuurders, huurkarretjes om je persoonlijke bezittingen mee te vervoeren, allemaal samengebracht in een omgeving die erop ingericht is je zo snel mogelijk erin en eruit te krijgen. ‘Tegenwoordige tijd’ is er amper op de luchthaven – weinig mensen kuieren hier voor hun plezier rond, ook al willen de magazines in de vliegtuigen je het tegendeel laten geloven met hun reclame voor taxfree winkelen en eersteklas-lounges. Met hun gouden randje van posters vol blauwe luchten en witte stranden en de surveillerende gewapende politie zijn luchthavens de ideale plek om je toekomst te verwerkelijken als je geen dak boven je hoofd hebt en de mensen naar je toe wilt laten komen.

Alfred heeft het grootste deel van de welvarende jaren negentig op een steenworp afstand van de McDonald’s gewoond. Kerst en het nieuwe millennium heeft hij gevierd aan het ronde tafeltje dat het midden vormt van zijn universum van wagentjes en andere voorwerpen. Hij spreekt geen Frans en zegt nooit te dromen. Hij heeft geen vrienden en weinig contact met de werknemers van de luchthaven, al kennen ze hem allemaal. Ongetwijfeld ziet Alfred de verandering én de stilstand, hoewel het een raadsel blijft wat dat voor hem betekent. Hij aanschouwt de wereld via zijn kranten – zijn abonnement op het tijdschrift Time is een paar jaar geleden opgezegd door het postkantoor op de luchthaven. Maar hij heeft ook de wereld om zich heen zien veranderen: de McDonald’s was eerst een Burger King en de eigenaar van de cd-zaak beproeft nu zijn geluk op de nieuwe autopedmarkt.

Om iets om handen te hebben houdt Alfred een dagboek bij waarin hij opschrijft wie hij zoal ontmoet en wat hij zich van zijn zaak herinnert. ‘Elke dag weer wat,’ zegt hij. Maar een mobiele telefoon heeft hij niet en het is de vraag of hij zou weten hoe je hem moet gebruiken; internet heeft hij nog nooit bekeken, al weet hij dat hij te vinden is op het wereldwijde web – hij liet me een uitgeprint artikel over hem zien van de site van The New York Times. Alfred weet echter wel hoe hij moet overleven en dat zonder huur of belasting te betalen.

Maar misschien heeft de tengere, kalende man met zijn verzorgde snor zijn plek toch gevonden, als een dakloze beroemdheid. Sterker nog: Alfred, wiens naaste buren een telefooncel en een kopieermachine zijn, heeft iets griezelig Warhol-achtigs. En dat zou wel eens kunnen verklaren waarom hij, nadat hij in 1999 een speciaal Europees visum heeft gekregen (dat hem in staat stelt overal in Europa en zelfs de vs rond te reizen en te gaan wonen), weigert om te vertrekken. Als hij dat zou doen, zou dat inhouden dat hij stilzwijgend een identiteit accepteert.

Als bedankje voor het gesprek had ik een boek voor Alfred meegenomen dat hem misschien kon verleiden zich open te stellen voor het leven voorbij de asfalt- en betontuinen van Charles de Gaulle. Het was een pocketversie van Carl Sagans Is There Intelligent Life in the Universe? ‘Dit ga ik lezen,’ zei hij terwijl hij geïntrigeerd in het boek bladerde. ‘Dank u.’

__________________________________________

Naschrift van de redactie: Deze tekst verscheen eind 2001 in het Amerikaanse tijdschrift Cabinet (nummer 4). Bij het ter perse gaan van deze Raster verblijft Sir Alfred nog steeds op de luchthaven. Steven Spielberg heeft inmiddels een film in productie ‘The terminal’ die losjes geïnspireerd schijnt te zijn op zijn levensverhaal. In de film speelt Tom Hanks een immigrant die vast komt te zitten op een vliegveld. Terwijl hij daar verblijft wordt hij verliefd op een stewardess (gespeeld door Catherine Zeta-Jones) et cetera. Zomer 2004 gaat de film in première.