I

Volgens een bericht in de Volkskrant schrijven zo’n miljoen mensen zo nu en dan wel eens een gedicht (de Sinterklaas verzen niet meegerekend). De gemiddelde verkoop van een Nederlandstalige gedichtenbundel over­schrijdt zelden de vijfhonderd exemplaren. Die miljoen mensen zijn te­vreden met wat ze doen: opschrijven hoe ze zich voelen en dat zo direct mogelijk, in de meest voor de hand liggende bewoordingen. Ze hebben niet de minste aandrang om eens te lezen hoe echte dichters met gevoe­lens omspringen. Toch behoor ik niet tot de pessimisten die de ondergang van de poëzie voorspellen. Zij heeft het eeuwige leven, al is het dan in een uithoek van het literaire bedrijf. De meeste uitgevers kwijten zich trouw van hun taak om met enige regelmaat Nederlandse gedichtenbun­dels te publiceren. Het hoort, zo vinden zij, bij de status van literaire uit­gever. De kranten schrijven met enige regelmaat over die bundels. Maar zo gauw het om vertaalde poëzie gaat laten vrijwel alle recensenten het afweten. Bundels met vertaalde poëzie verdwijnen zo in volstrekte stilte van het toneel. Niemand schrijft erover en dus bestaan ze niet, het publiek is eenvoudigweg niet op de hoogte van hun bestaan. Daar komt dan nog bij dat de meeste boekhandels nauwelijks poëzie in voorraad hebben, laat staan vertaalde poëzie. Natuurlijk zijn er uitzonderingen. De vertaalde poëzie van Konstantinos Kavafis, Joseph Brodsky, Femando Pessoa, Carlos Drummond de Andrade, Tomas Tranströmer, Paul Celan, Cesare Pavese en Wysztawa Szymborska is tot de Nederlandse poëziecanon gaan behoren. Misschien omdat zij de grootsten zijn. Maar daarnaast zijn er talloze buitenlandse dichters van belang die vertaald worden en waar­aan geen enkele aandacht wordt besteed.

Ik heb de indruk dat de hoeveelheid bundels met vertaalde gedichten alleen maar is toegenomen (cijfers hierover bestaan volgens mij niet). Naast de reguliere literaire uitgevers zijn het vooral kleinere uitgevers die in de marge veel vertaalde poëzie uitbrengen. Zo is er sinds 1990 uitge­verij P uit Leuven, geleid door Leo Peeraer, die bundels uitbracht van o.a. Hans Magnus Enzensberger (Duitsland), Sylvia Plath (vs), Roberto Juarroz (Argentinië) en Karl Vennberg (Zweden). De uitgeverij Wagner & van Santen uit Sliedrecht bracht poëzie uit van o.a.: Ferreira Gullar (Bra­zilië), Weldon Kees (vs), Moniza Alvi (Engeland), Craig Raine (Enge­land), Philip Larkin (Engeland), Henrik Norbrandt (Denemarken).

Het poëziecentrum in Gent is ook actief op dit gebied en uitgeverij Lannoo brengt in samenwerking met uitgeverij Atlas een reeks ‘De mooiste van… ’ op de markt met o.a. gedichten van Rafael Alberti (Span­je), Giuseppe Ungaretti (Italië), Edith Södergran (Zweden), Wallace Ste­vens (vs) en Nazîm Hikmet (Turkije). De bundels zijn over het algemeen mooi tot prachtig uitgegeven, maar het gros van het poëzieminnend pu­bliek zal ze tevergeefs zoeken.

Je zou je voor kunnen stellen dat de toegenomen globalisering, ook op poëziegebied, tot toename van de belangstelling voor buitenlandse dich­ters zou leiden. Het omgekeerde lijkt het geval. Als je de kranten mag ge­loven bestaat er alleen maar Nederlandse poëzie. Vindt men buitenlandse poëzie niet interessant genoeg? Moet men niets van vertaalde poëzie heb­ben omdat het toch maar een derivaat van het origineel is? Wat is het: plaatsgebrek, desinteresse, gebrek aan kennis, gebrek aan nieuwsgierig­heid? God mag het weten. Wat drijft uitgevers en vertalers dan om toch stug door te gaan? Liefdewerk, een ander woord is er niet voor. De verta­ler is iemand die op een gegeven moment in de ban raakt van een bepaal­de dichter of dichteres. Hij wil zich die gedichten eigen maken. Uit be­wondering maar ook uit een soort zendingsdrift. Deze gedichten moeten toegankelijk worden gemaakt voor al diegenen die de moedertaal van de dichter niet machtig zijn. Vaak zijn het dichters die zich tot dit vertalen geroepen voelen, maar niet altijd. Het is mij wel eens opgevallen dat juist de grote dichters uit een taalgebied zelden tot de prominente vertalers van andermans poëzie behoren. Misschien omdat hun eigen idioom zo alles­overheersend is dat er geen plaats is voor iets anders. Dichters die verta­len moeten voldoende ‘poreus’ zijn om het werk van een andere dichter in zich op te kunnen nemen. Onbaatzuchtige bewondering en affiniteit zijn hierbij de sleutelwoorden.

Het vertalen van poëzie is in zekere zin onbevredigend. De dichter van een origineel gedicht zal op een gegeven moment besluiten dat zijn ge­dicht af is, in de vertaler knaagt altijd de twijfel: het kan altijd ook anders. Tweetalige uitgaven leiden dan ook altijd tot discussies over die andere mogelijkheden waarvoor de vertaler niet heeft gekozen. Mijn ervaring is dat het zinnig is vertalingen lang te laten liggen en ze van tijd tot tijd weer op te nemen. Niet zelden schiet je dan een oplossing te binnen die je eer­der over het hoofd had gezien. Dat betekent dat poëzie vertalen een zeer tijdrovend werk is dat nauwelijks of niet wordt gehonoreerd. De vertaler schenkt gedichten uit andere talen aan de Nederlandse lezer. Maar die lezer krijgt niet de kans zijn dankbaarheid te tonen door kennis te nemen van zijn vertaling omdat hij niet weet dat die bestaat.

De bedoeling van deze kroniek is om de belangrijkste vertalingen in het Nederlands hier te signaleren, zodat de lezer na een korte introductie, op zoek kan gaan.