Vooraf
Het hier vertaalde fragment is afkomstig uit het eerste hoofdstuk van de achthonderd pagina’s tellende dictatorroman Banket in Blitwa, waarvan de eerste twee delen eind jaren ’30 verschenen en het complete boek pas in 1963. De dictator van het in Noord-Europa gesitueerde landje Blitwa, kolonel Barutanski, neemt hier honend kennis van het schotschrift dat een vroegere vriend, de journalist Niels Nielsen tegen zijn bewind heeft verspreid. Opmerkelijk is dat de journalist qua stijl lijkt te wedijveren met het verbale grof geschut dat de dictator doorgaans op zijn gehoor afvuurt. De kritiek van de machthebber op de hoge toon van Nielsen is dodelijk, en helemaal ongelijk heeft hij niet – het politieke roofdier heeft meteen door wat de zwakke plek is bij de liberale intellectueel die over geen ander wapen beschikt dan zijn pen: als deze zichzelf overschreeuwt is het uit pure onmacht.

Ook in deze dictatorroman gaat het behalve om een portret van de macht – de dictatuur, hoe zij functioneert; de dictator, hoe hij denkt en (re)ageert; het hof met zijn paladijnen en lakeien, hoe zij met elkaar concurreren; de intellectuelen, hoe zij al of niet stiekem collaboreren – evenzeer om de tegenkrachten: hoe de macht te pareren, met welke middelen. Nielsen is de intellectueel die minder door politieke motieven gedreven wordt dan door ethische overwegingen. Als een oude rechtsgeleerde de opstandige schrijver van naïef idealisme beticht omdat hij niet doorheeft dat Blitwa nog in de vijftiende eeuw leeft en een fenomeen als Barutanski derhalve een noodzakelijk kwaad is – een bekend argument ter verdediging van een verlicht despotisme – dan voegt Barutanski, die daar in zijn minachting voor het volk allang zelf op gekomen is, de daad bij dat woord: geen intellectuele en morele haarkloverijen, de knoet erover, alleen het resultaat telt.

Het tweede deel van de roman eindigt ermee dat Nielsen vlucht en in het buurland Blatwa als een held wordt ontvangen, om daar dezelfde corrupte, van rivaliteit en machtstrijd vergeven situatie aan te treffen als in zijn eigen land. Wanneer Barutanski vermoord wordt, blijken bij de aanslag twee rivaliserende oppositiegroepen in het spel die beide een beroep doen op Nielsen. Op het laatst heeft hij een baan als president die hem door de oppositie wordt opgedrongen nog maar net van de hand gewezen – gelukkig maar, want enkele uren later wordt de hele nieuwe regering plus aanhang door een groep opstandige officieren vermoord – of dezelfde post wordt hem door de winnende club aangeboden. Daar gaat hij dan vreemd genoeg, bij gebrek aan beter, wel op in. Het enige dat Nielsen ‘ter verdediging van zijn menselijke waardigheid overblijft is een bak met drukletters’, en of dat lood tegen het andere lood opkan is natuurlijk maar de vraag, ook voor de schrijver.
(Jacq Vogelaar)

In de linker deuropening, in een nis in de regalen met boeken, was zonder groeten majoor buiten dienst Georgis verschenen. Voor de zware renaissance tafel van Barutanski stond een met kussens bedekte fauteuil en majoor Georgis, die op zijn gummizolen geruisloos uit de schemering van de enorme paleiszaal was opgedoken, liet zich zonder een woord te spreken in die fauteuil voor de tafel zakken. De enige verlichting in het vertrek kwam van de donkergele schemerlamp op Barutanski’s schrijftafel, terwijl door de open ramen in de diepe, met hout afgezette vensters, door de lichtgroene vierhoeken van die ramen, het verre geroezemoes van het corso van Blitwanen klonk.

Barutanski legde de gastenlijst voor het banket ter ere van Roman Rajevski terzijde, nam met zijn linkerhand een Maryland-jaune uit het pakje voor hem op tafel, tikte met de wijsvinger van diezelfde linkerhand het pakje Maryland-jaune in de richting van majoor Georgis en deed dit nogal onbehouwen, het soort geste dat zeurderige vliegen fataal wordt. Het pakje Maryland-jaune gleed in één beweging over het gladde oppervlak van de eiken tafel en majoor Georgis, die bang was dat het pakje op de grond zou vallen, liet zijn handpalm hard op de lichtgele zending neerkomen, wat een klap op het tafelblad gaf die zo lomp en onbeschoft weergalmde dat deze onverwachte blunder van majoor Georgis nogal onbehouwen uitviel, op het serviele af, en tegelijk schutterig. Hij had zich op het gele pakje Marylands geworpen als een spaniël die apporteert en toch was er in die klap, met uw welnemen, ook waardigheid, gelijkheid. De linkerarm van de majoor hing als een dood voorwerp aan zijn schouder: ergens op het Hunse slagveld was zijn linkerarm bij de schouder zo diep doorkliefd dat ze deze als een gerafelde mouw weer hadden moeten aannaaien, en de arm was verder altijd zo gebleven. Een volkomen overbodig rekwisiet. De sigaretten ontvlamden. Georgis viste met zijn rechterhand (nogal onhandig) een drukwerkje in zestiendenformaat uit zijn zak, legde het op tafel en schoot de brief met zijn rechterwijsvinger in de richting van Barutanski. Dat kon worden uitgelegd als een kleine revanche voor de Maryland-jaune.

‘Dus, wat is er aan de hand?’

‘Wat er aan de hand is? Een uitgemaakte zaak! Als we bij mijn oorspronkelijke plan waren gebleven en alles meteen in de drukkerij hadden geconfisceerd, was alles veel eenvoudiger geweest. Nu zijn er zeventigduizend exemplaren gedrukt en in onbekende richting verzonden. De hele oplage tot aan de laatste afdruk. Niet één persoon in de stad die dit vanavond niet in handen heeft gehad. Het mag duidelijk zijn dat mijn diagnose oneindig veel dichter bij de realiteit lag dan jouw verheven, quasimetafysische betweterij. Ik meen nog altijd, en blijf daar ook bij, dat we ons beter kunnen bedienen van lonten die niet op tijd worden gedoofd. We lopen in een mijnenveld, kerel!’

‘Onzin! De man zou het ergens anders hebben laten drukken. Ik vind dat het zo beter is.’

Nadat hij een bijzonder diepe trek had genomen – een scherp gehoor kon in het inhaleren een diepe zucht horen – wierp kolonel Barutanski zijn Maryland-jaune in een enorme asbak met zilveren rand, nam het zorgvuldig gebonden boekdeeltje in zestiendenformaat in de hand, bladerde door het bundeltje waarvan het papier nog vochtig was, zodat sommige letters aan zijn klamme en door nicotine geel geworden vingertoppen bleven kleven, en begon te lezen. De tekst, gedrukt in petit cursief, dicht gezet zonder spatie tussen de regels, luidde letterlijk als volgt: Niels Nielsen richt zich in een open brief tot Kristijan Barutanski. Kristijan Barutanski, U maakte tien jaar geleden naam in dit land toen U met Uw knechten en gymnasiasten, onder de hoede van de Ingermanlandische bajonetten, het fait accompli realiseerde dat tegenwoordig als Blitwania bekend staat. Dat U van al Uw Blitwaanse medeburgers waarschijnlijk een scherpere voorstelling had over hoe kleine politieke groeperingen zonder een doordachte politieke agenda hun ondergang kunnen voorkomen, in omstandigheden waarin alleen de naakte loop van een geweer overtuigingskracht bezit, dat staat buiten kijf, evenals de ervaring heeft aangetoond dat in geval van schipbreuk een revolver meer waarde heeft dan een citaat uit een openbare brief, hoe wijs die ook moge zijn. U vandaag beschuldigen van die paar duizend doden uit het jaar negentienhonderdzeventien zou misplaatst zijn, want U maakte naam op het moment dat U het commando overnam, midden in de schipbreuk, met de vooruitziende blik dat er geen andere uitweg zou zijn dan zo goed en zo kwaad als wij konden een veilig heenkomen te zoeken! Het hongerige Blitwaanse vlees, eeuwenlang vreemd kanonnenvoer, zwom naar de overzijde en haalde veilig de wal van onze huidige Blitwaanse realiteit, bebloed, uitgehongerd, vervuld van angst voor de verschrikking, zonder enig burgerbesef en zonder enig gevoel van eigenwaarde.

De omstandigheden die ertoe hebben geleid terzijde gelaten – vandaag de dag wordt in Blitwa volgens Uw wetten geregeerd. In de Blitwaanse rechtbanken wordt al voor het derde jaar in Uw naam gevonnist zonder dat iemand U tot op dit moment ook maar één keer de simpele vraag heeft gesteld: in wiens naam verlangt U, Kristijan Barutanski, dat wij ons aan Uw vonnissen onderwerpen? Hoe kunt U de wetgevende macht zijn wanneer er niemand achter U staat?

‘Wat een gemeenplaatsen, wat een alledaagse, banale gemeenplaatsen,’ dacht Barutanski nadat hij een nieuwe sigaret had opgestoken. Nimmer was Blitwa vrij, nog geen minuut van haar duistere verleden, terwijl vandaag onder Uw persoonlijke commando bloedige wetteloosheid heerst, een aaneenschakeling van geweld en misdaad. Blitwa is nog minder vrij dan zij was in de moeilijkste dagen onder het vreemde juk, Uw sporen verwonden haar en dan maakt U ons nog wijs dat U de enige garantie voor onze burgervrijheid bent. Als geboren dobbelaar heeft u geen enkele moeite het lot van ons volk te grabbel te gooien, maar in het spel dat wij heden spelen, dat zonder twijfel naar een nederlaag voert, gaat het niet langer alleen om Uw persoonlijke risico maar om dat van ons allen, en vandaar onze bezorgdheid die ons ertoe drijft publiekelijk enkele woorden tot U te richten. Ik wend mij tot U als tot een individu en gebruik daarbij het majestueuze meervoud ‘Wij’ niet uit valse zelfingenomenheid, maar eenvoudig in de overtuiging dat ik spreek in naam van de overgrote meerderheid van de burgers van Blitwa die zich in noodlottig zwijgen hebben gehuld, alleen maar omdat zij een inmiddels maar al te alledaags Blitwaans verschijnsel vrezen, namelijk om op een ochtend te eindigen als onthoofd lijk, ergens langs de nevelige spoordijken aan Blitwa. Ik richt mij tot U als tot iemand die mij goed kent en die weet dat ook al heb ik in het leven misschien blijk gegeven van het gemis van verscheidene eigenschappen, een gebrek aan moed toch zeker niet onder deze tekortkomingen valt. Wij tweeën, U, kolonel Kristijan Barutanski en ik, bescheiden Blitwaanse legionair zonder rang, hebben samen meerdere keren de dood onder ogen gezien, ik besef daarom dat U weet dat ik met de dood onder ogen niet terugdeins, en precies om die reden leeft in mij nog een laatste sprankje hoop dat mijn woorden hun weg zullen vinden naar een man die weet wat het betekent om de waarheid te spreken met de dood onder ogen. ‘De stakker! Hij doet het in zijn broek van angst!’

Uit alles wat U doet spreekt Uw opzet om in onze chaos een aantal zaken op orde te brengen. Onze vuilnis ophalen, onze Blitwaanse kamers aan kant brengen, dat noemt U in Uw verklaringen aan het Blitwaanse volk pathetisch ‘Uw historische missie’. Voor het op orde brengen van alledaagse zaken als sneeuw ruimen of kwispedoors in de wachtlokalen van de stations plaatsen, voor dergelijke alledaagse zaken hoeft men nog niet met een sabel te zwaaien. Om in ons moeras twee of drie hygiëenische toiletten te bouwen hoeft men zichzelf nog niet tot kolonel te benoemen, een operettehelm met zwanenveren op te zetten en de buurlanden – volkomen onnodig – met onze kanonnen te dreigen. In Uw gevolg bevindt zich niemand die U de waarheid in het gezicht durft te zeggen, en die waarheid is dat die hele Blitwaanse irredenta van U een onmiskenbare stommiteit is! Uw kabinet met Uw ministers lijkt tegenwoordig meer op een circuskooi te midden waarvan U in het ridicule uniform van de Blitwaanse opperdompteur met uw schrikwekkende pistool om U heen knalt terwijl Uw apen van ministers grimassen makend op hun gouden zetels zitten met maar één enkele gedachte in hun armzalige kop, hoe op tijd levend uit deze voorstelling te komen, als het even kan met een solide rente en een pand met twee verdiepingen in het buitenland. Van die makke accordeonisten zult U nooit enig profijt hebben!

‘Nee, ik kan dit verder niet lezen, dit is pure idioterie. Het is vooral zo ontzettend saai! Anders bevalt het me altijd wel wanneer iemand uit eigen beweging besluit de sluier op te lichten en mij de waarheid te vertellen! Wat een stakker, die Nielsen! Wat is er toch met hem? Houdt hij mij soms voor zwakzinnig? Hij had ooit een levendige, temperamentvolle stijl, die man, en nu heeft hij het krampachtige pathos van een puritein. Dat is allemaal uitgesproken met gesteven hoge kraag, dat riekt naar mottenballen, naar het pak van een vooroorlogse schoolmeester in de provincie. Nee dank je, geen interesse.’

Barutanski wierp Nielsens bundeltje zo woest van zich af dat de in de brochure samengebonden acht velletjes papier over tafel dwarrelden, vervolgens kwam hij overeind, stak opnieuw een sigaret aan, ging naar het raam en liep toen weer op Georgis af.

‘Niels Nielsen! Hij is doktor in de rechten! Je weet dat hij een vriend is uit mijn kindertijd! Wij hebben samen eindexamen gedaan!’

‘Lees verder!’

‘Zijn moeder heb ik ook nog gekend. Dat was een vriendelijke dame! Toen ik op mijn dertiende de kazematten van Ankersgaden ontvluchtte, verborg Nielsens moeder mij bij haar thuis, meer dan drie weken heb ik daar in haar bed geslapen! Het rook daar in die flat naar vanille, hele dagen lang at ik rozenbotteljam!’

‘Lees toch verder man!’

‘En waarom zou ik verder lezen? Ik ken die idioot maar al te goed! Hij is onbeschoft genoeg om zijn burgermoed te tonen! Hij wil zich ontdoen van de smet op zijn bezoedelde civiele waardigheid! Je hebt nu eenmaal het soort warhoofden die hun hele leven niets anders doen dan snuffelen naar de zogenaamde morele smetten van hun vrienden! Voortdurend voelen zij de innerlijke behoefte om kennissen van hun smetten te bevrijden! In naam van henzelf en van hun omgeving. Waarom openen zij geen morele wasserette, waarom houden zij zich met politiek bezig?’

‘Hij schoont juist helemaal zijn waardigheid niet, kameraad, hij wil ons aan de galg, commandant! Hier, alsjeblieft, lees maar verder! Heel simpel: mijnheer de moralist verlangt een snelle liquidatie!’

Als tegen zijn zin nam Barutanski Nielsens bundeltje weer in de hand en wierp het op tafel, alsof hij het niet kon verdragen zo’n vod in de hand te houden.

‘Waar moet ik verder lezen? Wat moet ik lezen?’

‘Hier alsjeblieft. Lees vanaf: Blitwa gaat haar ondergang tegemoet, en verder!’

‘Goed dan: De waarheid is dat Blitwa haar ondergang tegemoet gaat. Wanneer ik dit alom bekende feit uitspreek, is iedere, ja zelfs maar de geringste intentie om U persoonlijk van Blitwa’s teloorgang te beschuldigen, verre van mij, en ik geloof dat het onnodig is dat bij deze gelegenheid opnieuw te benadrukken.

’Dus, wat is het nu? Ben ik nu wel of niet schuldig aan de teloorgang van Blitwa? Dat opgeschroefde geklets, dat toontje van het hogerhuis, dat is nu het soort “parlementarisme” dat doctor Nielsen als enige oplossing voor onze toestand beschouwt.’

Maar ondanks alles is dit toch de waarheid: Blitwa gaat haar ondergang tegemoet! De waarheid is dat door de vodden van de Blitwaanse boer zijn vlees zichtbaar wordt, en wanneer ik U zeg dat de Blitwaanse boer voor een doosje lucifers zeven keer de opbrengst van een kippenei neertelt, meen ik nog maar eens een elementaire, alom bekende waarheid te hebben gezegd, voor welke U nog voor God noch voor de inwoners van Blitwa verantwoording aflegt maar die daarom niet minder overtuigingskracht bezit. Ik besef dat U niet aansprakelijk bent voor het feit dat Blitwaanse kippen eieren leggen die op de internationale markten geen hogere prijs kunnen opbrengen, maar als iemand eenmaal de politieke macht in handen heeft genomen met als eventueel doel de opbrengst van de kippeneieren van zijn vaderland te verhogen, hij daarom nog niet al die burgers hoeft af te maken die overtuigd zijn dat een hogere opbrengst voor de eigen Blitwaanse eieren misschien ook met anderen methoden te realiseren is dan degene aangewend door U en Uw huurlingen, door die struikrovers van U, bedriegers en ordinaire dieven! Door Uw moordenaars!

U heeft de macht in handen genomen en het stelletje ongeletterde Blitwaanse kippendieven uiteengejaagd dat op de mestvaalt van ons ‘Blitwaanse parlementarisme’ scharrelde en gakte, en als U ooit op het juiste ogenblik het juiste woord hebt getroffen was het wel in Uw eerste verklaring als tiran, waarin U dat kakelende boerenparlement een ‘bordeel’ heeft genoemd.

Inderdaad! Wat in de nieuwere politieke geschiedenis van Blitwa bekend staat als ‘het parlementaire en grondwettige regime van minister-president Mužikovski’, was een regering van ongeletterde oplichters, verkozen en uitverkoren onder de gelukkigst denkbare omstandigheden: onder het bewind van minister president Mužikovski kon men voor duizend Blitwaanse lei ieder benodigd document van de administratieve instanties verkrijgen, voor vijfduizend lei een tandartscertificaat, en voor tien tot vijfentwintigduizend iedere willekeurige lucratieve bestuurlijke positie, een doctorsgraad of zelfs de rang van majoor van de Republiek. Tijdens de regeerperiode van minister president Mužikovski werd de waarde van de afzonderlijke Blitwaanse burger gereduceerd tot één enkele maat, tot de prijs van de gouden dukaat in de zak van die burger: als op de eerste de beste provinciale vlooienmarkt kon de burger onder Mužikovski’s parlementarisme voor twee of drie van die dukaten alles kopen dat nodig is om in onze modder te overleven: een paspoort of een exportvergunning, als hij tenminste weg wilde en als hij iets had om te verkopen of naar het buitenland uit te voeren.

‘Op de veemarkt van ons geweten’ heeft U op een dag Uw opwachting gemaakt als zelfbenoemde ‘rechter die vonnist in de naam van het burgerlijk recht’! U lichtte op ‘als een stralende meteoor boven de eeuwen durende Blitwaanse duisternis’ (om mij van het beeld te bedienen dat Uw halfofficiële ‘Blitwaanse Gazet’ gebruikt wanneer die in pathetische bewoordingen Uw staatsgreep van tweeëntwintig december negentienvijfentwintig beschrijft) toen u hetzij met mitrailleurs, hetzij met doodgewone infanteriegeweren en kanonnen meer dan drieduizend Blitwaanse burgers ombracht en de troon op Beauregard besteeg, geheel in overeenstemming met Uw historische roeping om ‘Blitwa, door U geschapen, te bevrijden en van haar ernstigste kwaal te genezen, haar quasiparlementarisme’.

En wat geschiedde? Terwijl tijdens de regeerperiode van minister president Mužikovski voor duizend Blitwaanse lei administratieve documenten konden worden gekocht, en voor tien tot vijftienduizend lei ieder willekeurig kostbaar decreet of document, is de opbrengst van een kippenei vandaag de dag even armzalig als vóór Uw staatsgreep, alleen zijn de belastingen op gerechtsdocumenten gestegen. Voor twintigduizend lei zijn Uw huurlingen bereid hun geweten te verzilveren met hun vrouwen erbij, en die heren ministers van U met hun staatssecretarissen, met hun onderstaatssecretarissen en met hun heren kanseliers en kabinetchefs, Uw majoren (Georgis), bisschoppen (Armstrong), journalisten (Wernis) en leden van de academie (Roman Rajevski), kortom, heel die duistere compagnie van U is met niets anders bezig dan handel drijven onder de Blitwaanse vlag, alsof de Blitwaanse soevereiniteit Uw eigen besloten handelsmaatschappij is en U de enige gerechtigde vennoot van die onderneming bent. Onder het regime van Mužikovski werd alleen maar gestolen, onder Uw tirannie wordt gestolen en gemoord. U bent als een chirurg boven Blitwa verschenen maar Uw scalpel is in het mes van een struikrover veranderd: van geneesheer bent U een gemaskerde bandiet geworden die zijn tegenstrevers afslacht wanneer het hem uitkomt: een onthoofd lijk langs de spoordijk, geënsceneerde zelfmoorden in gevangenissen, gefusilleerde politieke vluchtelingen in greppels langs de weg, plotselinge overvallen van onbekende personen op eenzame nachtelijke voorbijgangers, zo rekent U tegenwoordig af met Uw politieke tegenstanders, ter meerdere eer en glorie van onze Blitwaanse vrijheid die U ons geschonken heeft in de hoedanigheid van ‘onze eerste Lordprotector’ (een citaat uit een sonnet van het academielid Swensen). Wat zich vandaag in de krochten van de Blitwaanse kroegen afspeelt, het gejammer, het getandenknars om onze mistroostig stemmende omstandigheden, de mismaakte bende slaven die U tegen een armzalige vergoeding blijft dienen, de bedelaars en verschoppelingen die voor de bewoners van dit land moeten doorgaan, al deze mensen hebben zich in het lijdzame zwijgen van de kudde gehuld, want Blitwa slikt tenslotte al eeuwenlang slijk onder het vreemde juk en leidt een bestaan meelijwekkender dat dat van haar eigen koeien, en ik, die U deze regels schrijf, heb dan ook altijd terdege beseft dat om mijn kop, wanneer die op een dag zal rollen, niet één haan in Blitwa zal kraaien. De grondwet heeft U verscheurd, de wettige president van de Republiek Sandersen heeft U vermoord terwijl hij geïnterneerd was, zijn chef Mužikovski, op de vlucht in het buitenland, heeft u lafhartig laten afmaken, het parlement heeft U naar huis gestuurd, alle Blitwaanse wetten met voeten getreden, iedere rechtszekerheid vernietigd, de verkiezingen voor de senaat en voor de president van de Republiek heeft U verloren, en aldus, in de doodlopende en duistere steeg van uw eigen kortzichtigheid gedreven, moordt U nu Uw eigen onderdanen uit, overtuigd dat de weg naar redding over de rotte lijken van Uw tegenstrevers voert. Na de lage en laffe moord op kolonel Kavaljerski (die U uit ijdelheid en wraakzucht heeft afgemaakt) verdedigt U vandaag, dat is vanaf het moment dat U in de strijd met de ongeletterde tirannie van Mužikovski de overhand heeft gekregen, maar één enkel programma: dat van Uw persoonlijke macht, vandaag, nu U de hoofdredacteur Jensen heeft laten vermoorden alleen omdat hij zich waagde af te vragen wie toch de geheimzinnige dame is, de jonge juffrouw uit Californië, de ‘heerlijke vreemdelinge Dolores’ met wie wij de eer hebben gehad kennis te maken in de gedaante van gipsen Blitwa in openbare gebouwen, als de godin van het Recht in de vestibule van het Ministerie van Justitie en als beschermvrouwe van de Blitwaanse landbouw op de nieuwe biljetten van duizend, op een dag als vandaag van U, Kristijan Barutanski, als van een ontmaskerde struikrover genoegdoening te vragen – zou naïef zijn en belachelijk. De enige juiste oplossing: dat het gerecht U en Uw hele bende van Beauregard aan de beul overlevert, want dat een dergelijk roemloos einde U vroeg of laat te wachten staat, is een vooruitzicht op welk ik mij genoodzaakt voel U te wijzen, overtuigd als ik ben dat U, vanuit Uw Beauregardse perspectief, niet langer ogenschijnlijk onbeduidende ontwikkelingen kunt waarnemen die voor U, in Uw illusionaire hoogten, geen enkele betekenis hebben maar die mij zo belangrijk lijken dat zij mij ertoe hebben aangezet U deze regels te schrijven, met de beste bedoelingen en met alle vereiste respect voor een illuster persoon die van zijn volk nog bij zijn lichamelijke leven een standbeeld krijgt opgericht. Deze brief van mij zou men dan ook kunnen noemen: een brief over Uw standbeeld.

‘Allemaal goed en wel, maar wat wil die zeurkous van mij?’

‘Hij wil je aan de galg, man! Kort en simpel: je aan de beul overleveren en aan de galg!’

U heeft Blitwa geschonden en haar bloed doen vloeien zoals in haar beschamende verleden geen enkele Tataar vóór U, vervolgens voelde U in Uw ijdele megalomanie de behoefte om in de gedaante van een bronzen ruiter uit onze modder te verrijzen, als vermaning aan de komende generaties dat nog nooit een misdadiger op een kundiger gebeeldhouwde hengst heeft gezeten dan op dit onstuimige, ruwharige, steigerende Blitwaanse paard van de hand van de meesterbeeldhouwer, lid van de academie en toekomstig president van de republiek Roman Rajevski, die voor zijn begaafde hand geen onwaardiger motief had kunnen vinden dan dit ruiterstandbeeld dat een doortrapte bandiet in de gedaante van de geharnaste Blitwaanse Lordprotector uitbeeldt. Roman Rajevski meent dat U voor de komende generaties de legeraanvoerder zult zijn die met zijn legioenen Blitwa schiep, die ons veilig aan wal bracht en die ons als Columbus alles schonk wat nu onze huidige Blitwaanse werkelijkheid is: spiritus en gerst, kippen en suikerbieten! Het is tijd dat U bedenkt wat het betekent wanneer een levend mens het als de gewoonste zaak beschouwt wanneer zijn tijdgenoten hem tot halfgod willen verheffen, en wat het betekent wanneer iemand verandert in een mysterieuze verschijning achter de coulissen, terwijl voor het doek het volk knielt en litanieën prevelt. Uw uitverkorenen, Uw begunstigden, de pluimstrijkers en stroopsmeerders, de hovelingen, de hielenlikkende hoogwaardigheidsbekleders, de hofnarren, de huurlingen, de omgekochte scribenten, de leden van de academie, de kardinalen, heel dat bonte volk papegaaien en apen, allemaal knielen zij voor Uw standbeeld, terwijl ik U zeg dat in dit ongelukkige Blitwa geen rechtvaardigheid zal heersen voordat Uw hals in de strop steekt, of uw nek op het hakblok van de beul ligt.

Pauze. Een sigaret. Rook.

‘Ja. En wat dan nog? Is dit alles?’

‘Ja! Dat is alles!’

‘En wat nu?’

‘Niets! Het is gedrukt in een oplage van zeventigduizend exemplaren en het aantal lezers neemt exponentieel toe. Binnen vierentwintig uur heeft iedereen in Blitwa deze smeerlapperij gelezen.’

‘Ja! En wat dan nog?’

‘Wat dan nog? Ik ben Copernicus niet! Pamfletten die de burgers in de straat tot een lynchpartij aanzetten beschouw ik niet vanuit astrale hoogten! Zeventigduizend exemplaren!’

‘Je hecht te veel aan de cijfers. Het hele stuk is zo ontzettend slap geschreven, zo clichématig, zo bleekjes. Die man heeft niet één treffend, menselijk woord kunnen vinden. Wat een gemeenplaatsen, wat ontzettend saai. En vooral: hoe kun je op zo’n stompzinnige manier de feiten verdraaien? Wat bedoelt hij wanneer hij zegt dat ik, kaartspeler van nature, het lot van het volk te grabbel gooi? Een onthoofd lijk langs een mistige spoordijk. Vanwaar die toon van detectiveblaadjes? Dat alles riekt eerder naar een extra oplage dan naar een belijdenis. Mužikovski, Sandersen, Kavaljerski, Jensen, de kleine Dolores op de bankbiljetten, Dolores als Blitwa in de rechtbanken en op de executieplaatsen! Niet slecht! Best aardig eigenlijk! De heer doktor Nielsen, ‘bescheiden legionair zonder rang’, stelt zich teweer tegen het voornemen voor mij een standbeeld op te richten! Uitverkorenen, hielenlikkers, hofnarren! Wat armzalig! Nee, toen de man dit opschreef had hij niet één enkel idee in zijn hoofd! Je reinste sclerose! De eerste tekenen van seniliteit! Nielsen is trouwens een jaargenoot van mij!’

‘Ik geloof niet dat wij hier zitten om onze tijd te verdoen met beraadslagen over de persoon achter de brief. Alsjeblieft, wat staat ons te doen?’

Zwijgen. Barutanski stond op en drukte op de bel bij de ingang tot de bibliotheek. Uit de donkere, met houten panelen afgewerkte nis verscheen een kapitein van de cavalerie in een rode pantalon en een donkerbruine blouse. Zijn sporen rammelden serviel.

‘Gegroet, Flaming! Zegt U eens, is Dupont aanwezig?’

‘Nee, heer kolonel! De heer Dupont is vanavond in de opera. Hij laat Uwe Excellentie weten dat hij na de opera in café »Valencia« te vinden zal zijn. U kunt hem daar telefonisch bereiken.’

‘Dank U!’

Gekletter van sporen. De kapitein in de rode pantalon verdween. ‘En wat moet je met die Dupont beginnen? Ik durf er mijn hoofd om te verwedden dat hij voor de een of andere dienst werkt!’

‘Je bent een idioot! Dupont is de enige hier om ons heen die het een en ander begint door te krijgen! Hij was gisteren de hele avond bij Nielsen en heeft over dit pamflet met geen woord gerept! Het is uitgesloten dat het stuk gisteravond pas is geschreven! Maar goed, wat maakt het ook uit! Laat me jouw gedachten over de zaak eens horen!’

Georgis stond op en schoot in een militaire kramp, op de voorgeschreven afstand van drie passen van zijn commandant. (Georgis voerde deze pathetische ceremonie altijd op wanneer er belangrijke beslissingen werden genomen.)

‘Wel, alsjeblieft, ik dacht als volgt: ik zal dit heerschap bezoeken en mondeling van hem eisen dat hij binnen achtenveertig uur op eigen initiatief een verklaring laat drukken waarin hij spijt betuigt enzovoorts, enzovoorts. De verklaring moet, door hemzelf bekostigd, in alle Blitwaanse dagbladen worden gepubliceerd.’

‘Daar stemt hij nooit mee in!’.

‘Dat is zijn zaak! Ik verwacht dat ik hem zonder veel moeite zal kunnen overtuigen dat het voor hem minder schadelijk is de verklaring te publiceren dan wat hem in het andere geval te wachten zou staan, enzovoorts.’

‘Hij was getrouwd. Wat is er van zijn vrouw geworden?’

‘Zij woont ergens in het buitenland. In Berlijn, geloof ik.’

‘Waar leeft zij van?’

‘Ik geloof dat zij een fotografie atelier heeft.’

‘En verder? Met wie gaat hij om?’

‘Hij ging altijd om met de kring mensen rond Rajevski. De laatste tijd echter wordt hij daar niet meer gezien. Wat jongelui ontmoeten hem in het café. En ja! Met Olaf Knutson.’

‘Heeft hij omgang met vrouwen?’

‘Weet ik niet. Er was sprake van dat hij zich met Karin Michielsen zou verloven.’ ‘Met welke Michielsen?’

‘Met Karin Michielsen! De weduwe van de generaal Michielsen!’

‘Met onze Michielsen?’

‘Inderdaad. Met de Karin Michielsen die werkt op de afdeling correspondentie van jouw Civiele Instituut.’

‘En die affaire duurt nog altijd voort?’

‘Ik geloof van wel!’ ‘Dat is vervelend.’

‘Die dame zal zelf haar conclusies moeten trekken! Dat is haar zaak. Het gaan niet om haar, maar om hem. Wat zullen we met hem doen? Zal ik hem een “open” antwoord sturen op zijn “open” brief?’

‘Doe wat je goed dunkt!’ ‘Plein pouvoir?’

Barutanski maakte een wuivend gebaar en Georgis was verdwenen. Geruisloos.