Onze Hanna, die in de hemel zijt, (door een kier binnengeglipt en toen op een klapstoel gedrukt) die mij, Fedde, in de steek gelaten heeft, die eenmaal per jaar vier weken lang terugkomt, die dan door Fedde gestraft wordt. Naar hartelust, halleluja!
Hanna heeft na haar verdwijning nog een half jaar geleefd, denk ik. Ze zal altijd twintig jaar zijn. Haar lange benen zijn mooier geworden, haar borsten nog groter. In de cups van haar beha (die ze in de tijd voor haar verdwijnen, toen onze ouders allang dood waren, overal liet slingeren, zodat ik telkens weer struikelde over zo’n konijnenstrik) stond C-80. Dat moet behoorlijk zijn.
Voor Fedde is het feestje een droom van enkele seconden, voor de zaligverklaarde Hanna die blij is dat ze zich even kan vertreden na jaren strapontin en die onderweg tersluiks haar broekje uit haar bilnaad trekt, is het een nieuwe eeuwigheid, een vrijafje dat nooit zal eindigen, want wat betekent eeuwigheid als de onderdelen eindig zijn? Voor de statistici. 4s:4w=4w:_. Oftewel, vier seconden droom: vier weken gedroomde tijd = vier weken eeuwigheidsverlof: eeuwigheid. Zodat de eeuwigheid vermenigvuldigd met de droom ongeveer zestien weken duurt.
Natuurlijk denk ik: Ehret die Frauen! Maar denken en handelen is twee, bij mij zeker. Ze zeggen wel eens dat het bij mij hapert aan de Secunda Petri, maar ik kan de geachte lezer verzekeren, dat ik wel degelijk goed bij mijn verstand ben. Als het echter om seksualiteit gaat, ben ik een prinzipienreiter. Het paard van mijn fantasie valt niet te stoppen. De ideeën waar ik op doordraaf, hebben in onfrisse stallen gestaan. Ik schaam mij daarvoor. Ik heb de nodige heren doktoren geraadpleegd. Ik neem pillen in. Maar helpen doet dat niet.
Toen paus Pius XII onlangs werd gekroond, werd hem voorgehouden dat roem kortstondig is als zoete peren. Dat gaat als volgt. De Pius zit beduusd op de bolderkar met struispluimen. Vóór hem loopt de kardinaal-minister van kuisheid met een groot bord waarvoor een zwarte doek. De stoet stokt. Het privéslaafje van de kardinaal trekt de doek weg en de paus ziet een bijna naakte vrouw, bekend uit film of variété.
Bij Pius XII hebben ze daar Jean Harlow voor genomen. Snel gaat het gordijn weer neer, want alleen de paus mag die afbeelding zien (en het slaafje, maar dat wordt traditiegetrouw diezelfde avond vergiftigd). Dan wordt vlak voor de pauselijke bril een vlok hennep verbrand en het lied weerklinkt van ‘zo vergaat de gloria mundi’. Als die vlok hennep dus. Hup, weer het gordijn omhoog en dank zij de vliegensvlugge kardinaal is nu een andere plaat te zien: de vrouw is stokoud en foeilelijk en kijkt woedend uit haar ogen.
Welnu, deze ceremonie zijn ze bij mij vergeten. Mijn neus hebben ze niet gedrukt op al die vergankelijkheid. Bij mij heeft het kardinaalsslaafje het eerste doekje opgetild en nooit meer laten zakken. En hoewel we hele stoppelvelden in brand hebben gestoken, kreeg dat nooit die waarschuwende kracht als die vlok hennep bij de paus. Want die Pius XII raakt nooit meer een vrouw aan, maar ik kan er niet van afblijven.
Het gevolg is dat wat ik schrijf, niet allemaal salonfähig is. Er komen nogal wat ordinaire voorwerpen in voor, instrumentjes om mee te slaan par exemple, en er schuilt een zekere eentonigheid in. Voor mij gelden andere wetten dan voor een lezer. Voor mij is het een opwindende gedachte zo’n twintigjarige over een fauteuil te draperen. In extreme positie. Ik verklap niets, ik zeg maar wat. Maar het draperen is leuker dan de positie zelf. Dus wat gebeurt er? Van de stoel afklimmen en opnieuw draperen. Allemaal in mijn gedachten uiteraard: Hanna had er in haar korte aardse leven meteen de brui aan gegeven; Hanna klom alleen op een stoel om uit een kast kopvlees te pakken of een tonnetje liezevet; Hanna zou nooit naakt voor mij poseren, laat staan in extreme stoelpositie. Hier kan ik de papieren lieveling op de stoel laten klimmen, eraf tillen, erop, eraf, en juist die reeks van klimpartijen, trillend als zoete gelatine, maakt mij gelukkig voor een moment, terwijl het de lezer al snel gaat vervelen.
Wat ik schrijf is evenmin salonfähig, omdat wij verlangden omeletten te maken. Geen beschilderde paaseieren waarbij de schalen ongebroken kunnen blijven, nee: omeletten! En dus: frappez, frappez toujours! Dat houdt in: geen ingetogen formuleringen ook al prikt de schaamte, niet het eenmaal ingeslagen pad verlaten ook al staan langs de kant verontwaardigden die de bondage afkeuren, die het tirannieke karakter van de schrijver minachten, die de behandeling van meisjes, zoals geschetst, niet meer hedendaags achten en alleen passend bij een duistere pre-suffragette-tijd of bij een antropofage volksstam die achter muren van bijtende watervalinsecten zijn juvenielen initieert. Doorgaan en niet verzaken luidt het devies, want aan het eind van het strand wacht de picknickmand.
Of kan ik beschuldigd worden van Schöngeisterei? Beschouw ik de wereld eenzijdig esthetisch? Daar zit wel iets in. Neem mijzelf. Mooi ben ik niet. Mijn kin is net zo groot als mijn onderlip dik is. Mijn neus wijkt naar rechts af en knijpt samen met mijn wenkbrauw mijn ene oog wat dicht. Mijn oren zijn, zolang ik mij herinner, de spot van iedereen. Fedde Albronda heet ik, maar meestal noemen ze me Feodoor. En maar lachen! Alleen mijn donkere haren zijn talrijk. De stugste vormen een staande baan; qua haar lijk ik een Apache. Zo zie ik er uit, maar in mijn fantasie en op papier ben ik aantrekkelijk en lijk ik op mijnheer Colijn, want dat vind ik nou een knappe man.
Eenzijdig esthetisch? Je moet wel met de meisjes hier. Emmy Zandbergen uit ‘buiten de bedijking’ is ronduit een schoonheid, maar zij is de uitzondering. De meeste exemplaren denken dat ze aantrekkelijk zijn. Maar ga naar Ruteck’s in de stad en kijk naar de zangeressen op het podium, dan zie je heel wat anders. Op papier combineer ik: ik leen de meisjes onderdelen van zangeressen. Dat zou je Schöngeisterei kunnen noemen. Zo maak ik een spookbevolking van de Veender- en Lijkerpolder, die afwijkt van de echte bevolking. Als ik Irene Kraal tegenkom, dan zie ik haar ‘heet van de naald’ liggen op een rad van avontuur in een houding die ze zelfs in haar slaapkamer niet durft aan te nemen. Geen wonder dat ze me na mijn groet wat angstig zwijgend opneemt. Ik vraag me af wat zij weten of vermoeden. Mijn gedachten staan toch niet met zwarte letters op mijn voorhoofd? (Dat controleer ik vaak.) Ik ben onschuldig, ik heb pillen en dokter Poot heeft de eed van Hippo en dus zwijgplicht. Bovendien: wat zit er achter de frons van anderen verborgen?
Maar niet getreurd. Alors, commandons! De spelers voor deze bittere komedie.
Allereerst ikzelf. Fedde. Protagonist, heldentenor, ballerino appassionato.
Dan mijn vijf beeldschone assistentes. Emmy Zandbergen. Ik zet koffie en serveer een smous. Zij belooft mij, Fedde Albronda, per contract onvoorwaardelijke trouw en inzicht in haar diepe geheimen. Marie van Swieten van de stoomoliefabriek, ook wel bereid leven te brengen in haar duffe bestaan. Marie legt het examen af voor tweede beeldschone assistente en slaagt. Irene Kraal met haar wonderlijk lange benen (die lid is van de toneelvereniging ‘L’Amitié’ en regelmatig optreedt in Hotel Flora). De soep lijkt op. We moeten schrapen. Die kaknuf van Rijnveld. Die wil nooit assistente zijn, maar ze zal wel moeten. Annemaie Rijnveld, vierde beeldschone assistente. De vijfde weet ik ook meteen. Toen vorig jaar in de kerk een nieuwe dirigent was aangesteld, mocht zijn dochter een ‘Hymne aan de eeuwige bruiden’ zingen. Iedereen zat te lachen, maar, goddome, zoals dat wicht bloosde na de eerste regel.
Ik heb er vijf. Niet alle vijf boerenmeiden. Die Annemaie Rijnveld loenst met haar ogen alsof ze barones is en van die ‘Engel van de bruidshymne’ weet ik weinig. Voor mij zijn het vijf jonge boerenmeiden die er parmant gekleed bijlopen, maar die met alle plezier spiernaakt kuitenflikkers slaan als de situatie daarom vraagt.
Bazuin! Trom van dassenvel en sittimhout! De bruid voor dag en nacht, de surprise van de week, de prachtvrouw om wie het allemaal te doen is: Hanna. De Engel van de bruidshymne zingt je toe met blozende konen. Voor mij was je de allermooiste van de grote polders boven de Wijde Aa. Ik zal je naam altijd heiligen. Het koninkrijk waarover je minstens een jaar als absoluut vorstin regeerde, komt voor vier weken terug op aarde. Jouw wil geschiede voor zover ze met de mijne harmonieert. Als je binnengereden wordt, zijn je teennagels in dioptrische kleuren gelakt. Je houdt een trompetje in de hand.
Blijven over (dan zijn de dramatis personae compleet; geen aandacht schenken wij aan de Speaker of the Epilogue, noch aan de Beadles en de Grooms) de twee gasten, allebei vijftien jaar, de eerste slank, de tweede mollig.
De slanke gaste: Pieke. De enige in de verre omtrek die mooier zou worden dan Hanna als ze tijd van leven had gehad. Ze is zeventien jaar geworden, maar ik bezit een foto van haar toen ze vijftien was. Voor mij is ze altijd vijftien gebleven, zoals Hanna altijd twintig is gebleven. Hanna was brutaler, vrolijker dan de wat in zichzelf gekeerde Pieke. Pieke maakte nooit ruzie, Hanna wel, maar Pieke wilde ook nooit met me spelen. Pieke is eregast. Honos praemium virtutis. En op haar wapenschild prijkt mijn gebroken hart.
De mollige gaste is Amy, de enige dochter van de Sprotbuikse boekhandel, die met het toepasselijke devies adverteerde: ‘Alle dames zijn verrukt’ (over afwasbaar kastpapier in twaalf fleurige dessins). Ik heb Amy maar kort gekend, ongeveer twee minuten. Haar lachende bolle gezicht, haar vriendelijk spottende ogen, hebben een diepe indruk op me gemaakt. Zij was de eerste op wie ik verliefd werd. Ze hielp een klant vóór mij, keek even naar mij, trok toen haar gezicht in een verbaasde lach en verdween naar de woning achter de winkel. Dat mollige heb ik er zelf bij gedroomd, misschien op basis van haar bolle gezicht.
Dit zijn de personages. Voordat nu het stuk begint (‘Enter Fedde, Duke of Gloucester, solus. Now is the winter of our discontent, made glorious summer’) moet een beschrijving gegeven worden van de locatie. Zo hoort het. ‘A farmhouse at Wijde Aa, The Albronda Staete’.
Het valt mij steeds moeilijker de Albronda Staete te zien als het huis van onze ouders waar wij als kinderen, Hanna, Pieke, ikzelf, hebben rondgelopen en een gewoon leven hebben geleid. De komedie speelt zich af in de schouwkamer. In de nisjes liggen struisveren, vijf maskers (op elk masker staat een mannenhoofd afgebeeld maar omdat op de bazar slechts één type masker werd verkocht, zijn alle mannenhoofden identiek), twee kleurige gordijnkwastjes, een blinddoek, een druivenschaartje.
Op een van de stoelen ligt een karwats. Natuurlijk, Hanna, ik had mijn dromen ook lieflijker kunnen sturen. Maar zeg nu eerlijk, zou jij je vrijwillig voor zoiets met mij lenen? Hoe je nu bent, in je habitus van hemels wezen, dat weet ik natuurlijk niet, maar ik ga ervan uit dat je niet veranderd bent, net zo eigenzinnig als toen je leefde, direct ruzie als ik iets voorstel. Ik neem dus mijn maatregelen. Een karwatsje. Sorry.
Bovendien moet ik vertellen dat er sprake is van een kooi. Een hoge kooi van twee en een halve meter met drinkbak en voederbak. En inderdaad, Hanna, die is voor jou. En goed geraden: zonder kleren. Totaal. Geen donsdotje, geen goudvinkveer, geen paillet. Niet één. Geen half werk, dacht ik zo. Overigens, een kooi: dat spreekt als een petje. Jij bent immers een engel die zonder volière wegzweeft als een eiber. Dura lex sed lex. Maar wel multicolour gelakte nagels aan je tenen en een trompetje in de hand. Je staat in die kooi, je hand in de lus bovenin, je voeten iets uit elkaar stevig op de vloer. Zo rijd je oogverblindend als Pius de feestzaal binnen. Aan tafel moet jij bedienen; de vijf boerenmeiden worden in gedrag en kleding steeds schaamtelozer. De maaltijd bevat de lekkernijen uit mijn kindertijd: gruttenpap, struifkoek, doorzichtige pudding in konijnvorm. Hammen, zure zult, worst. Kaantjes. Biest.
Maar laat ik niet vooruitlopen.
Iets over de kleding. Op woensdag dragen de vijf meisjes pronte honingkleren. Wat dat inhoudt? Je hebt zelf een keer in de Frederikspolder iedereen aan het lachen gemaakt door je broekje net zo lang op te rollen, zowel de strakke bovenkant als de pijpen, tot de witte stof nog maar een dun draadje in je bilspleet was. Je moet denken aan grootbloemig decolleté. Aan kokette jasjes waar-niets-onder. Aan Kaysernylons met elastieken boorden. Aan corseletten van brochéstof. Aan Georgette hoofddoekjes. Op vrijdag dragen de boerenmeiden (die van Rijnveld oefent in werkelijkheid iedere zaterdag in een potsierlijke japon voor het accordeonorkest Melodia in het Patrimonium) duffels en mannenmaskers en lijken ze een Sprotbuikse vijfling.
Als zo’n feestavond goed verloopt, heeft niemand meer wat aan. Die kleren die er zo pront en tegelijk mierzoet uitzien, hebben te maken met het aanbieden van het kruis. In cruce salus! Op de avond dat Amy van de Sprotbuikse boekhandel ‘Alle dames zijn verrukt’ te gast is, leidt dat tot een truc, waarbij het vijftienjarige mollige lekkertje met veel grepen en prettige handelingen in een godsliederlijke positie wordt gelegd. Dan volgt inspectie en jurering. Met Pieke gaat het heel anders. Die wordt geserveerd door de boerenmeiden met die maskers voor. Pieke weet van niets, die denkt aan een leuk avondje uit (bal champêtre, bierfuifje) en als de deur eenmaal gesloten is, wordt ze in de schouwkamer onverbiddelijk uitgekleed. Vroeger toen ze nog leefde, voordat ze samen met Hanna op een avond gewoon verdween, werd Pieke ook altijd gepest door de anderen, maar toen was ze in staat van zich af te bijten. Nu moet ze zich als engel alles laten welgevallen.
De inleidingen duren drie weken. Dan volgt de vierde week.
Die week is extra feestelijk.
Wij weten nog niet, hoe zich dat precies zal uiten.
Het zal er ongetwijfeld mee te maken hebben dat Hanna en Pieke hun hemelse gedaante langzaam aangorden en zich gereed maken voor de grote terugreis.
Om die hemelse gedaante zullen ze extra aantrekkelijk zijn.