3. Plume volgens en buiten het boekje
De serie uiteenlopende Plume-verhalen heeft het aanzien van momentopnamen uit een leven dat met recht veelbewogen te noemen is, hoe onbewogen het lijdend voorwerp ervan ook moge blijven. Maar Plume is verdergegaan, niet alleen in mijn herinnering. Hij heeft zijn reis vervolgd in de reizen van Michaux door Zuid-Amerika en Azië. Plume is trouwens zelf op een reis ontstaan; Michaux liet zijn reisgenoot vallen toen hij in 1930 uit Turkije terugkeerde. Maar Plume was licht genoeg om hem bij te blijven. Neem aantekenboeken als Passages, Tranches de savoir, Poteaux d’angle en je leest het logboek van Plume. Hij is verdergegaan en heeft zich vermenigvuldigd in diverse imaginaire landen, waarvan de wereld der Meidosems misschien wel het mooiste voorbeeld is.
Mijn imaginaire landen: voor mij vormen ze een soort bufferstaten, zodat ik niet aan de realiteit lijd. Mijn Emanglons, Magiërs en Hivinizikis waren allen door de reis voortgebrachte buffer-personen.
Zonder dat ik het direkt in de gaten had, was Plume, als verstekeling, meegeweest op de vele denkbeeldige reizen van Michaux – in Groot-Garabagne, in het Land van de Magie, Poddema, of bij de Meidosems – en later in de reizen van de door psychedelische middelen verruimde geest. En rusteloos als hij is, had hij zich kennelijk ook rustig laten meedrijven met andermans teksten, want had ik zijn schim (Luister, ik ben de schaduw van een schaduw die aan de grond zit) niet menen te herkennen in de twee reisboeken van Jacques Hamelink (Afdalingen in de ingewanden en Een reis in Demiurgenrijk), in het paraproza van Gust Gils, in verschillende verhalen van Cortazar, in Spiegeldood van Breytenbach; en vooral waarde zijn schim rond in de boeken van Calvino zoals Onzichtbare steden – lees maar het begin van de ene eenakter uit Plume, Le drame des constructeurs, die zich in een gekkenhuis afspeelt: Vaak als ik zit te dobbelen, zeg ik opeens: ‘Van die dobbelsteen ga ik een stad maken’ en ik houd niet eerder met het spelletje op voordat ik een stad heb gebouwd. En toch is dat erg moeilijk…, waarna de opgesloten bouwmeesters, telkens wanneer de bewakers uit het zicht zijn, tegen elkaar opbieden met hun piepkleine stadjes, ijsbergsteden, loopsteden, maanraketten, vliegen ter grootte van een paard enzovoort.
Ik wil hiermee niet beweren dat al deze figuren hun bestaan aan Plume te danken hebben, de vergelijkingen wijzen er eerder op dat Plume een mal is, een grondfiguur die kan worden overgetrokken. Er valt niet uit te maken welke figuur de oorspronkelijke is, Don Quichote soms, Jacques de fatalist, wat doet het er ook toe, hoofdzaak is dit: Plume is geschreven, Plume schrijft.
6. Plume’s verknochtheid aan de tegenstander
7. Michaux z’n eigen Plume: ‘The system of dr. Tarr and prof. Fether’