1. Plume ontvouwd

‘Wat Plume betreft, hij zat aan het voeteneind van zijn bed en zag het schouwspel zwijgend en in gedachten verzonken aan…” (Het visioen van Plume)

PLUME EN DE LIEDEN ZONDER BENEN

…Er zat een man tegenover Plume, en zodra Plume ophield met hem aan te kijken, ging het gezicht van de man tot ontbinding over, het ver­trok in een grimas en krachteloos viel de kaak naar beneden.

‘Zo, zo!’ dacht Plume, ‘zo, zo! Wat is ze weer teer hier, de schep­ping! En wat een verantwoordelijkheid voor ons allemaal. Ik moet gauw naar een land waar de gezichten wat steviger vastzitten, waar je je blikken op iets kunt richten en ervan losmaken zonder rampen te veroorzaken.

Ik vraag me warempel af, hoe de mensen hier kunnen leven; ik zou er binnen de kortste keren een hartkwaal oplopen. En hij sprong in een draagstoel. Hij kwam terecht op een beenlozen-bijeenkomst die gehouden werd in een boom. Voortdurend moest hij nieuwe mensen zonder benen omhoog helpen, de boom zag er al zwart van. En een lol dat ze hebben! Door de takken heen staren ze eerbiedig naar de he­mel en voelen geen aardse lasten meer. De grote verzoening is aange­broken.

Maar Plume, die zijn handen vol had aan al die lui zonder benen, was inwendig ontevreden. Nee, een werker is hij niet. Hij voelt niet de dringende behoefte om te werken.

‘Koop een hondje voor het graf van uw vader.’ Naargeestig, zoals ze blijven aandringen, het lijken wel invaliden.

Moe! Doodmoe! Laten ze ons dan nooit met rust?

Met deze verzuchting blaast het laatste Plume-verhaal zichzelf uit, merkwaardig genoeg in de eerste persoon meervoud, alsof Plume zich op de valreep wonderbaarlijk vermenigvuldigd heeft danwel over­mand is door medemenselijke gevoelens.

Bij eerste verschijnen, in 1930, bestond Un certain Plume nog alleen uit een serie van elf hoofdstukken. Ik noem ze hoofdstukken, of­schoon ze zo te zien geen groter verhaal onderverdelen of een dwingen­de volgorde hebben; ik noem ze hoofdstukken omdat ze erop lijken. In de uitgave van 1938 kwamen er vier hoofdstukjes bij, viel hoofd­stuk 11 af (Deuxième Mort de Plume), en werd Plume ondergebracht in een boek met teksten van verschillende pluimage: Lointain intérieur (prozagedichten die zijn onderverdeeld in de reeks ‘Entre centre et ab­sence’, een aantal notities ‘La ralentie’, ‘Animaux fantastiques’, ‘L’Insoumis’ en een voorloper van de imaginaire reizen ‘Je vous écris d’un pays lointain’), een afdeling gedichten en de reeks Difficultés (‘Le Portrait d’A’, gevolgd door een aantal korte teksten). Daarna komt dan Un certain Plume, nog eens gevolgd door twee eenakters: Chaînes en Le drame des constructeurs; dat alles besloten door een programmatisch naschrift.

In enkele jaren tijd had Plume zich blijkbaar vermeerderd. Hij had al iets typisch, nu was hij een type geworden. De bundel is nadien in­takt gebleven, met uitzondering van het tiende Plume-hoofdstuk (Pre­mière Mort de Plume). In 1943 verscheen een boekje, getiteld Tu vas être Père en toegeschreven aan een ‘zekere Plume’ – het laatste hoofd­stuk van Plume. Plume bleek een langer leven beschoren dan ook Mi­chaux zelf oorspronkelijk had voorzien. De nieuwe bundeling was te­vens een gebaar dat typerend zou zijn voor alle latere bundels: het is niet alleen dit, er is ook dat, en niet te vergeten ook nog dat daar. Een bundeling van krachten en genres, geen geforceerde eenheid dus, laat staan onder één noemer gebracht. Zo is Michaux altijd te werk gegaan, simultaan, in de breedte en op meerdere niveaus tegelijk, niet voor één gat te vangen.

Plume précédé de Lointain intérieur was een familiealbum gewor­den; Plume niet eens een stamvader maar nog alleen een verre neef, maar wel een van de bewoners én onderzoekers-laten we zeggen: par­ticiperend onderzoeker-van de witte plek op de landkaart van de geest, Lointain intérieur geheten. Plume en gros, zo moet je hem zien, denk ik. In de lijn van wat Michaux in Passages zegt over de legioenen gezichten die hij op papier zag verschijnen: Eindeloze menigte: onze clan. Je moet jezelf niet in de spiegel bekijken. Mensen, ziet uzelf op het papier. (En pensant au phénomène de la peinture) Plume in meervoud-zo had ik hem leren kennen, dacht ik, zo had ik hem althans in herinnering. Toch kun je de bibliotheek in je hoofd maar beter niet voor de volle 100% vertrouwen. Ik heb Un certain Plu­me voor het eerst gelezen in het Nederlands, als Plume-bestaande uit veertien verhaaltjes (veertien, want Plume’s eerste dood werd er opge­voerd als Ze zoeken ruzie met Plume), vertaald door F. ten Harmsen van der Beek in de ‘verzamelbundel’ Verschijningen die in 1972 ver­schenen en sinds geruime tijd alweer verdwenen is (behalve deze selek- tie is het enige dat van Michaux in Nederland in boekvorm vertaald is: twee reisboeken, Barbaar in Azië, 1976, en Ecuador, 1986).

Er zijn van die boeken die je regelmatig herleest zonder ze open te doen, dat hoeft niet eens, ze zitten in je hoofd. Plume is voor mij zo’n ‘boek’. Maar toen ik onlangs Plume weer in het echt las, voelde ik me lichtelijk genomen: was dat alles? In mijn herinnering had ik minstens het tienvoud gelezen. Dit is een geplukte Plume, dacht ik; maar zo is het niet, ik had met een van de eigenaardigheden van Plume zelf te ma­ken: met de kracht van de kale, lachwekkende nul (Clown), zichzelf gelijk en vreemd tegelijk, ongeacht welke vermenigvuldiging of de­ling, mutatie of transformatie. Kort voor het ontstaan van Plume schreef Michaux in zijn reisjournaal over Ecuador het gedicht Ik ben doorboord geboren, een woedende echo als het ware van The hollow men. Van dat gat is Plume een pen-name. Er bestaan weinig foto’s van Michaux. Op een daarvan is Michaux niet meer dan een schaduw, op een andere ziet zijn hoofd eruit als een sardoniese O.

(…)

Het is maar een klein gaatje in mijn borst,

Maar er blaast een vreselijke wind door.

In het gaatje schuilt haat (altijd), ontzetting ook en onmacht,

Het zit vol onmacht en de wind heeft er veel kracht,

Evenveel kracht als een wervelwind.

Hij zou een stalen naald kunnen breken,

En het is niet meer dan wind, dan leegte.

Vervloekt de hele aarde, de hele beschaving, alle wezens op de opper­vlakte van alle planeten, om die leegte!

Hij zei, die meneer criticus, dat ik geen haat bezat.

Die leegte, dat is mijn antwoord.

O, wat zit je toch slecht in mijn vel!

(…)

Mijn leegte is een groot verslinder, groot vermaler, groot vernietiger.

 

2. Plume, een pennestreek

3. Plume volgens en buiten het boekje

4. Plume kent geen rust

5. Plume als proefpersoon

6. Plume’s verknochtheid aan de tegenstander

7. Michaux z’n eigen Plume: ‘The system of dr. Tarr and prof. Fether’