Inkt loopt uit mijn mondhoeken.
Mijn geluk is ongëevenaard.
Ik heb poëzie gegeten.

De bibliotheekjuffrouw gelooft haar ogen niet.
Haar ogen staan droef
en ze loopt rond, haar handen in haar jurk gestoken.

De verzen zijn weg.
Het licht is dof.
De honden op de keldertrap komen eraan.

Ze rollen met hun ogen,
hun bleke poten branden als een kreupelbos.
De arme bibliotheekjuffrouw barst stampvoetend in tranen uit.

Ze heeft het niet door.
Als ik op mijn knieën val en haar hand aflik,
gilt ze het uit.

Ik ben een ander mens.
Ik grom haar toe en blaf.
Dol van vreugde stoei ik in het boekerige donker.

Reasons for Moving (1968)