aan het gezelschap in de Schönlaterngasse in Wenen

Soms eet je, soms word je
vermalen. Ik dompel onder in
de mierikswortelmoes vergoten
door hoogst eerbare silo’s

in graalridder-vermomming
Gedachten steken de snelweg
over: o arme herten, vlugger
dan toch, vlugger, vlugger!

(Deze tafel is een snelweg)
Aan weerszijden gekapt geboom-
te, kwade bottenstampers en
ijsmakers; één aboriginal en

‘t kakelende telefoonbotje
van de Weense ambassade. In
koude erkers klauteren tongen
vliegensvlug op en neer;

gekerkerd, gekerkerd. Tongen
snel als kermisaapjes. Zout-
zuur werkt hard in de kelders
waar zweet langs de muur lekt

op zoek naar ‘t hogere. Glazuur
en email schijnen, koortsachtig
wedijverend met de zwakke gloed
van vijf sterren boven Wenen

Omvergetoverd door snelverkeer
ligt een wandelaar aangereden
aan de tafel: besnuffeld door
zoet zoutzuur; Nessos’ drank

De kaart schaft hertemousse,
ris de veau, hertebiefstukjes
in calvadossaus, Salade ‘Raad-
huis’ met eendelever; zeekraal

Wat veel! En ook nog meloen als-
mede ardennerham; om de lucht op
te snuiven bukken de muren, de
affiches en de ventilatoren

En in het Centrum spoeden zich
door de straten gevaarlijke
stoffen, eters en gegetenen,
gadegeslagen door de sterren,

door ‘t lieflijke Donaukanaal
zuchtend als zoutzuurdruppels;
graffiti kleuren doorluchtig
‘t getijdenboek van de maagwand

en terwijl rinkelen bier en ijs-
wijn, wrikt zich los van de ta-
felrand de wandelaar, telt zijn
oren; stormt van jullie tafel

vandaan; vandaan; vandaan