Uit een kroniek (Zalmen Lewental)

 

Toen ik in Birkenau kwam, waren hier al enkele [gebouwen], er was ook al iets [–] op de grote moddervelden. En er werd nog gebouwd. Dat was 10 december 1942. Meteen na aankomst, na de selectie [–] waar uit een transport van 2300 mensen er 500 werden uitgekozen, ging de rest meteen het gas in, wisten wij nog van niets [–] (…)

 

Ik was in het kamp in verschillende kommandos, in Auschwitz, in Buna om te werken. Na een paar weken her en der te hebben rondgedwaald ben ik op 25 januari 1943 weer in deze ‘fabriek’ teruggekomen. Maar niet veel later dan mijn kameraden, en hier [–] hoe mensen, normale mensen met normale [–] kenmerken, geen misdadigers, geen [moordenaars], maar mensen met hart en gevoel, bij vol bewustzijn, hebben zich [aan dit werk] gewend, maar daaraan zijn zij niet schuld. [–] De eerste mensen die men meteen al in de eerste nacht [–] voor dit werk heeft uitgekozen, werd slechts gezegd dat het zwaar werk was en daarom [–] wist niemand iets, omdat het oude Kommando, dat hier gewerkt had, op die dag was omgebracht [–](…)

 

We renden, opgejaagd door de knuppels van SS-bewakers, zodat we helemaal niet meer aan onszelf dachten, niemand van ons wist meer wat hij deed, hoe hij het deed en wat er allemaal met hem gebeurde. [–] We voelden ons zo volledig verloren, dat we levenloos waren. We renden als automaten, zonder te weten waar we heen liepen en wat we deden. Niemand keek naar wat degene naast hem deed. Ik weet dat geen van ons echt leefde, dacht, ergens over nadacht. Dat hadden  ze van ons gemaakt, dat was er van ons over [–] En toen we enigszins tot bezinning kwamen [zagen we] wie ze wegsleepten om verbrand te worden en wat er om ons heen gebeurde. Alle mensen waren uit de gasbunker naar buiten gesleept, op lorries gegooid om ze naar [een brandstapel] te brengen waar de gisteren en eergisteren vergaste mensen al brandden [–] Na het werk, wanneer iedereen in de barak was teruggekeerd om uit te rusten, begon de tragedie. Iedereen geloofde in de droom die men hun gisteren verteld had dat hun naasten en degenen die hun het liefst waren al niet meer leefden en nooit meer zouden leven, en dat zij hen nooit meer zouden zien, omdat zij ze zelf verbrand hadden. Wat is dan het leven waard? Waar leef je dan nog voor? Van eten en drinken was geen sprake meer, dat is duidelijk, behalve [–] zelfs met het verstand, dat in staat is de gebeurtenissen te vatten, kun je het niet begrijpen. Want zelfs een dier begrijpt wanneer men degenen die hem na zijn wegneemt, die het gebaard heeft of uit wie hij geboren is of met wie hij samenleeft. Hij begrijpt dat men hem onrecht aandoet en protesteert door voedsel en drinken te weigeren. Hoeveel te meer dan niet de mens die van nature met anderen samenleeft. En daarom heerste er een zwarte stemming. Alleen nog maar tranen [–] hoorde je van alle kanten [–]  het Block was uitsluitend joods toen zij [–] ze namen alleen maar joden, terwijl er voorheen eveneens Polen en Russen werkten. Maar in onze tijd waren er geen meer, alleen maar joden  [–]  wat een raadsel is [–](…)

 

Er heerste bij ons allen diepe verslagenheid. Zulke gevoelens knaagden aan ieder van ons. We schaamden ons voor elkaar en durfden elkaar niet in de ogen te kijken. Met van verdriet, schaamte, van het huilen en jammeren gezwollen ogen trok ieder zich in een hoek terug om de anderen niet onder ogen te komen [–]

 

We misten de moed er een eind aan te maken [–] Niemand heeft het in die tijd gedaan. Waarom? [–] niet. Dat blijft een raadsel [–] (…) De psychologen [zeggen] dat een mens, wanneer hij denkt dat hij volledig verloren is, zonder enige kans en zonder enige hoop, niet meer in staat is tot wat voor handeling ook en bijna al dood is. Zolang een mens nog wel tot iets in staat is, bezit hij nog energie en neemt hij nog risico’s, zolang hij denkt dat hij door te handelen iets kan bereiken. Wanneer hij daarentegen geen enkel vooruitzicht meer heeft en alle hoop kwijt is, is hij tot niets meer [–]. Dan [begint] hij aan zelfmoord [te denken] (een onderwerp voor psychologen) [–] lieten zich als schapen leiden, zelfs de sterksten, de moedigsten [onder ons] werden [–], omdat ze zijn ingestort zodra ze ons hier gebracht hebben en [–] (…)

 

met het verstand dat hij bezit, maar alleen dat wat hen [de mensen] niet onderscheidt is het feit dat iedereen in zijn onderbewustzijn vervuld is van de wil tot leven, beheerst wordt door de drang tot leven en overleven. De mens maakt zichzelf wijs dat het hem niet om het eigen leven gaat, dat het niet om zijn eigen persoon gaat, maar alleen om het algemeen belang. Hij wil om de een of andere reden overleven, en daartoe bedenkt hij honderden uitvluchten. Maar de waarheid is dat men koste wat kost wil leven. Je wilt leven omdat je leeft, omdat de hele wereld leeft en alles wat aangenaam is, alles wat met iets verbonden is allereerst met het leven verbonden is. Zonder leven, is het  [–]. Dat is de zuivere waarheid. Laten we duidelijk stellen wanneer iemand ons vraagt, waarom heb je [–], zal ik hem antwoorden [–]: Dat is [–]  Stelt hij vast: ik ben zelf te zwak, ik ben bezweken onder de druk van de wil tot leven; om juist te kunnen beoordelen [–] willen leven, maar nee [–] het gaat om [–]

 

[–] Waarom doe je zo’n schandalig werk, waarom leef je, waarvoor leef je, voor welk doel leef je, wat wens je [–] en wat wil je met dat leven bereiken? [–] En hier ligt het zwakste punt van [–] ons kommando, dat ik helemaal niet van plan ben in z’n geheel te verdedigen. Ik moet hier de waarheid zeggen, dat enkelen van deze groep zich in de loop van de tijd zo hebben laten gaan dat wij ons er zelf voor schaamden. Ze waren eenvoudig vergeten wat ze deden [–] en mettertijd [–] zijn zij er zo aan gewend geraakt dat we ons verbaasd afvroegen [–] dat we het liefst gehuild en gejammerd hadden [–] dat zulke normale, gemiddelde [–] eenvoudige en bescheiden mensen [–] of ze willen of niet, zo aan alles gewend raken dat deze gebeurtenissen zelfs geen indruk meer op hen maken, ze schreeuwen, onverschillig zien ze hoe dagelijks tienduizenden mensen omkomen en dan, niets.

 

Een grote rol in het gewenningsproces speelde dat men in de eerste tijd bij de transporten doorgaans geen gebruik maakte van gevangenen voor het konvooieren van nog levende mensen. Alles werd door henzelf uitgevoerd, door honden op twee benen met behulp van honden op vier benen. Het kommando kwam pas ’s ochtends en trof dan de bunker vol vergaste mensen aan en de barakken vol spullen, nooit levende wezens. Dat had een sterke psychologische [invloed] waardoor de tragedie minder indruk maakte [–] er waren maar weinig [personen?] voor wie dat geen gewoonte werd, voor wie dat niet iets banaals werd, die zich niet lieten meesleuren. Natuurlijk waren er enkelen onder ons, in het bijzonder enkele zeer religieuze joden, zoals bijvoorbeeld de dajan uit Makowo-Mazowiecki en [–] net zulke edeler naturen die onder geen beding wilden meedoen aan het principe ‘vandaag leven, morgen sterven’. Aanvankelijk was hun invloed op het kommando niet groot, om de eenvoudige reden dat ze maar met weinigen en men ze in de massa gevangenen nauwelijks waarnam, temeer daar ze niet georganiseerd waren. Ze vormden geen homogene groep. (…)

 

Kort daarna hoorden we dat er voorbereidingen getroffen werden om de Hongaarse joden te verbranden. We waren er kapot van dat we ook nog een half miljoen Hongaarse joden moesten verbranden. We hadden er al genoeg van [–], we hadden er allang meer dan genoeg van, moesten wij ook nog onze handen met het bloed van de Hongaarse joden bezoedelen. Dat bracht alle mannen van het kommando ertoe, zonder onderscheid in klasse of milieu, zelfs degenen die het meeste voorbehoud hadden, erop aan te dringen dat er een eind aan dit spel gemaakt zou worden, met dit werk op te houden en zonodig een eind aan ons leven te maken.

We begonnen er bij de anderen [de overkoepelende verzetsorganisatie in Auschwitz] op een snelle oplossing aan te dringen, maar helaas gebeurde het niet zoals wij ons dat hadden voorgesteld. Intussen was het grote offensief begonnen; de Russen kwamen elke dag dichterbij, en anderen [de verzetsorganisatie] waren van mening dat (…) het beter was te wachten tot het front nog dichterbij zou zijn, tot de Duitsers gedemoraliseerd zouden raken en de desorganisatie zou toenemen. Dan had onze aktie meer kans van slagen. Vanuit hun standpunt hadden zij gelijk, temeer daar zij door het uitstel niet rechtstreeks gevaar liepen gelikwideerd te worden. Zij hadden de tijd [–] zij hoefden zich niet te haasten, maar wij, die dit werk deden, zagen wat er in werkelijkheid gebeurde. Wij begrepen dat de tijd voorbijging en dat er niets zou gebeuren. (…) We dachten dat de Duitsers koste wat het kost alle sporen van hun eerdere misdaden wilden uitwissen. Dat konden ze alleen doen door ons hele kommando uit te roeien, zonder enige uitzondering. [–] Daarom zagen wij in de nadering van het front helemaal geen kans voor onszelf; we kwamen integendeel tot de conclusie dat wij onze actie eerder moesten starten, als we levend nog iets wilden bereiken. Maar helaas werd de termijn van dag tot dag verschoven. (…) dat duurde maanden. Daarom zijn we erin geslaagd dankzij de inspanningen en opoffering van enkele joodse meisjes, die in de munitiefabriek werkten, [–]  een beetje materiaal [explosieven], te verzamelen dat we zouden kunnen gebruiken (…)

 

[Na uitgebreid over de voorbereidingen, de onverwachte gang van zaken op zaterdag 7 oktober, toen er een woeste vechtpartij uitbrak die door sommigen werd aangezien als begin van de geplande actie, verteld te hebben, maakt Lewental drie dagen later de balans op]

 

Nu, enkele dagen na de gebeurtenissen [—] [weten] we al precies hoe onze situatie eruit ziet en hoe wij [—]  kwamen we tot de conclusie [—]  moedige [—] bereid te zijn [—]  tot datgene wat [—] doen. We moeten de daad bij het woord voegen en tot praktisch handelen overgaan  [—], het is toen gebleken dat zij [in  het kamp] nog lang niet klaar waren. Erger was dat ze geestelijk nog niet zover waren. Zij waren nog niet in staat een dergelijke beslissing te nemen, om de eenvoudige reden dat ze nog even in  leven wilden blijven. Om te sterven – zeiden ze – is het altijd nog vroeg genoeg. En daarin ligt het onderscheid tussen onze jongens [—] ze hebben ons de hele tijd verweten dat wij zwak, dat wij lafaards zijn.

Degenen die bang waren voor de dood, die nog een dag langer wilden leven, voor wie een uur leven een grote rol speelt [–] maar de realiteit, de gebeurtenissen hebben  [–] aangetoond [–] de gebeurtenis heeft voor [–] dat juist wij, de lafaards [–]  alle tijd gewacht [–]  gewacht op iets, hebben wij [–] een kans op iets [–] groters misschien, maar toen het [–]  zag en wij dat we niets meer te verwachten hadden, dat alle [–] en [–] die men ons gedurende de hele tijd deed, slechts lege, op leugens en dubbelzinnigheden gebaseerde frasen waren, besloten wij er een eind aan te maken en zeiden onder elkaar: genoeg. Niet bang zijn voor de gevolgen [–] En ofschoon er ze nog kansen hadden een beetje te leven, misschien zelfs langer dan alle anderen in het kamp, hebben ze de kracht opgebracht om bewust de dood tegemoet te gaan. Waarom [–] hebben alle anderen in het kamp die kracht niet gehad. [–] (…)

Zij hebben op alle mogelijke manieren van ons geprofiteerd [—], wij gaven alles, wat zij van ons [vroegen]: goud, geld en andere kostbaarheden, voor een waarde van miljoenen.

En het belangrijkste is dat wij hun geheime documenten hebben gegeven, en materiaal over alles wat er bij ons gebeurde [—] Wij hebben hun van alles deelgenoot gemaakt, tot de kleinste details, feiten die ooit de wereld zouden kunnen interesseren. Natuurlijk is iedereen nieuwsgierig om te weten wat er bij ons gebeurt, want zonder ons zal niemand weten wat en wanneer het gebeurde.

 

En wanneer iemand iets weet van hetgeen zich hier heeft afgespeeld, dan weet hij het dankzij onze inspanningen en onze opofferingen, met levensgevaar en misschien zelfs [—] [–]  wij deden het eenvoudig omdat we voelden [–] en het als onze plicht beschouwden, deden wij het [–] we vroegen er niets voor terug [–] En alles wat ze van ons namen gebruikten ze voor hun eigen doeleinden. Zelfs het materiaal dat [-] geleverd hebben, hebben zij op hun eigen conto geschreven. Ze hebben onze namen volkomen verzwegen alsof wij er niets mee te maken hebben gehad. Ja, met ons geld, onze pijn en moeite, ons bloed, om populariteit en roem te verwerven [–] zij werden uit het kamp bevrijd [–] zij verdienden het om geholpen te worden te vluchten [–] maar wie zijn de ware vertegenwoordigers…

 

Niettemin zullen wij het onze blijven doen en proberen dit alles voor de wereld te bewaren. We zullen het eenvoudigweg onder de grond stoppen. En [–]  wie het zal vinden [–] gij zult nog meer vinden [–] de binnenplaats, achter het crematorium, niet in de richting van de straat [–] de andere kant uit, daar zult gij veel vinden [–] want we moeten de wereld, zoals tot dusver, op deze manier, in de vorm van een historische kroniek, dit alles laten zien zoals het zich ontwikkeld heeft. Vanaf nu zullen wij alles onder de grond verbergen. Het zal aan mijn naasten worden opgedragen, hun ter gedachtenis: Josel Warszawski, geboren in Warschau en uit Parijs gekomen Zalmen Gradowski (Suwalki) Lejb (Herszko) Panusz (Lomza) Ajzyk Kalniak (Lornza) Josef Deresinski (Luna bij Grodno) Lejb Langfus (uit Makow-Mazowecki), geboren in Warschau: vandaag nog in het crematorium Jankiel Handelsman Radom –Parijs, vandaag in de bunker, ondergetekende, Zalmen Lewental uit Ciechanow, vandaag in het kommando

 

De geschiedenis van Auschwitz-Birkenau als werkkamp in het algemeen en in het bijzonder als vernietigingskamp van miljoenen mensen zal, denk ik, min of meer aan de wereld verteld worden door civielen en ik denk verder dat de wereld nu al wel op de hoogte zal zijn van deze [–] En de rest zullen misschien de Polen vertellen die door toeval in leven blijven of de de vertegen woordigers van de kampelite die de beste posten bezetten en zeer verantwoordelijke functies bekleden, of tenslotte lui wier verantwoordelijk niet zo groot was. Daarentegen [zullen] zowel Polen als joden [–] degenen die al in het kamp waren [–] [die] gezien hebben hoe allen volgens een vooropgezet plan zijn omgekomen, met honderdduizenden op bevel [–] uitgevoerd door eigen broeders, gevangenen [–] waarover hun tijdens het werk door Capos en ploegbazen verteld is [–] en [–] het [–] leven [–]

 

Naschrift

Hachelijk, dit zijn fragmenten uit een document dat zelf al danig door vocht was aangetast en gaten vertoonde; en ook nog eens uit de tweede hand vertaald, nadat het daarvoor weer door anderen ontcijferd is. Het werd in oktober 1962 in Birkenau gevonden: een schrift met 75 ongenummerde blaadjes in een weckfles opgerold. De datum onder het manuscript, 10.10.1944, is de laatste waarop iets van Lewental vernomen is; waarschijnlijk is hij 26 november van dat jaar vermoord toen de SS bezig was de gaskamers te ontmantelen, sporen uit te wissen en de Sonderkommandos die ze niet meer nodig hadden uit de weg te ruimen: als Geheimnisträger moesten ze allemaal verdwijnen. Lewental heeft zijn kroniek grotendeels in de maanden vóór de opstand geschreven. Maar ook de volgorde van de fragmenten staat niet vast, ik heb mij aan die van de Franse uitgave gehouden, omdat er sinds de eerste uitgave in 1971 meer bekend is geworden, onder meer over de verwikkelingen rond de opstand van 7 oktober. Laat ik toch nog maar voor alle duidelijkheid zeggen wat Lewental niet heeft willen schrijven, omdat hij dat er enkele keren zelf nadrukkelijk bijzegt. Hij heeft het zelf herhaald in zijn commentaar bij de kroniek uit Lodz, en naar de woordkeus te oordelen zegt hij het nog eens in de anonieme inleiding van de verzamelbundel of bloemlezing Auschwitz.

Wat Lewental schreef was geen dagboek over persoonlijke belevenissen, geen herinneringen aan de jodenvervolging, het getto en het transport. Evenmin heeft hij een gedetailleerd verslag willen uitbrengen van de massale vernietiging in Birkenau, zelfs niet van het duivelswerk waartoe zij gedwongen werden of een verontschuldiging ervoor. Nee, hij heeft de geestesverwarring willen laten zien van mensen die tot dit onterende werk gedwongen werden. Een typerend detail is dat de Sonderkommandos gedwongen werden alles rennend te doen, om dezelfde reden als nieuwe transporten in Treblinka rennend naar de gaskamers gingen, zodat ze niet konden denken, zich niet konden bedenken en zelfs niet op de gedachte kwamen zich te verzetten. Automaten waren ze; homunculi zou een andere kroniekschrijver zeggen. De tragedie begon, schrijft Lewental, als ze na zo’n corvee van twaalf uur in hun barak lagen uit te rusten. Hij wilde laten zien wat er in hen omging. Hij voorzag dat psychologen daarmee de grootste problemen zouden hebben; wat de feiten betreft moesten historici zelf maar hun materiaal verzamelen. Hij veronderstelde dat de buitenwereld alles wel te weten zou komen, zo het al niet bekend was, hij had alleen zo zijn gerede twijfel of het ooit op de goede manier verteld zou worden – en over het werk van de Sonderkommandos konden alleen zijzelf iets zeggen. ‘Dat is wat wij in die tijd gedacht hebben.’ Wat Lewental schreef was dus ook geen hulpkreet (75 bladzijden van een man die wist dat hij ten dode was opgeschreven), niet eens direct een ooggetuigenverslag, maar een verwoede poging te begrijpen wat er met hen gebeurde: hoe eenvoudige mensen ‘met hart en gevoel’ dingen deden waarvoor ze zich diep schaamden. Lewental verheelt niet dat enkelen van hen zichzelf compleet vergaten – dat afstomping en gewenning noemen is een oppervlakkige benaming voor de effecten van angst en terreur.

Ondanks de gaten in zijn overdenkingen blijft er genoeg van Lewentals gedachten over om je na zestig jaar te verbazen over de geestkracht in zo’n situatie, als het nog met wil en bewustzijn adekwaat benoemd kan worden. Daarover gaat de misschien wel indrukwekkendste passage in deze fragmenten. Niet zonder verbazing stelt Lewental vast dat zelfs zij nog gedreven werden door een levenswil. Hij geeft zelfs toe dat ze naar uitvluchten zochten, zoals het beroep op het belang van anderen, om niet toe te hoeven geven dat ze gewoon in leven wilden blijven omdat ze wilden leven. Het is hier niet de plaats om er uitvoerig op in te gaan, ik wil alleen vermelden dat juist deze passage gebruikt is om in de persoon van Lewental aldegenen de les te lezen die beweerden dat ze wilden overleven om de wereld over de misdaden van de nazi’s te kunnen vertellen. De filosoof Giorgio Agamben heeft, met een beroep op Bruno Bettelheim en Primo Levi, de zelfzuchtige motieven onthuld die schuilgaan achter de bewering van gedeporteerden dat ze anderen hun verhaal wilden vertellen. Als Lewental schrijft: De mens wil overleven, en daartoe bedenkt hij honderden uitvluchten’- worden dat voor Agamben vuige smoezen, terwijl Lewental niets anders doet dan zich verontschuldigen. Had hij al die pagina’s geschreven als hij zichzelf en de Sonderkommando’s alleen maar goed had willen praten? Ik weet niet of Lewental per se om begrip van de lezers vroeg; dan had hij zijn kroniek, die meer een gewetensonderzoek dan een biecht is, meer een reflectie dan een verslag, wel anders geformuleerd. Hier probeert een man te begrijpen wat angst en geweld met gewone mensen doen, waartoe ze hen brengen en wat ze van hen maken. Lewental verbaast zich erover dat zo weinigen zelfmoord pleegden, maar geeft toe dat anderen minder zwak waren dan hij, voor wie de levenswil sterker was dan de behoefte een daad te stellen. Inmiddels schrijven filosofen in zo’n geval zelfmoord voor aan gevangenen die zoals de Sonderkommandos niet als collaborateur te boek willen staan. Een argument tegen de abstracte verwijten is het feit dat het kleine groepje in het Sonderkommando bij de voorbereiding van de opstand, in alle stadia – vanaf het moment dat nog een algehele opstand van het hele kamp op de agenda stond tot op het laatst het eigen sabotageplan – incalculeerde dat zij zelf bij de onderneming het leven zouden laten.