was deze brief een mail geweest, hij was een dag eerder aangekomen maar toch nog te laat om me te verontschuldigen voor mijn afwezigheid. immers het feestelijk gebeuren waarvoor je me uitnodigde is al weer een week voorbij en als iemand zich niet vooraf afmeldt is de verontschuldigende waarde van zijn mailtje na 36 uur verbleekt. een brief kan nog oprecht verontschuldigen tot drie maanden na de omissie. al hangt dat van de aard van die omissie af. sommige verontschuldigingen verjaren niet. daarvoor is de sterfbedscène ontworpen.
ik schrijf je niet vanaf mijn sterfbed, maar vanachter een opgeruimd bureau. nadat ik het essay over x had verzonden, heb ik gisteravond haar dichtbundels en de essays van y, die zich bij het schrijven als referentie en tegenspraak hadden opgedrongen, in de kast gezet. mijn aantekeningen heb ik bij het oud papier gegooid. alleen de laatste print met correcties ligt in een mapje. dat is nog een relict uit de tijd dat ik typoscripten inleverde. kopieën daarvan bewaarde ik tot een artikel in druk was verschenen. met dat opruimen kwam er ruimte in mijn hoofd, om afspraken te maken, om op mails en brieven te reageren en om me te verontschuldigen voor afwezigheid en zwijgen. bij dezen. ik was er niet. excuses.
op het gevaar af dat de ik de dunne lijn tussen verontschuldiging en zelfrechtvaardiging overschrijd een paar zinnen over hoe het werkt. schrijf ik een essay over iemands poëzie, verdwijn ik daar zover in, dat het me de grootste moeite kost op iets in de buitenwereld te reageren. niet dat ik niets waarneem, dat niet. ik ben in deze concentratie hoogst afleidbaar, op mijn hoede lijkt het soms – de bel, ongewone geluiden, bewegingen in mijn ooghoeken, jeuk, vreemde geuren, alles komt binnen. echter, iets zinnigs zeggen of doen, behalve krabben, kost me de grootste moeite. misschien is het een verhoogde staat van paraatheid die het vermogen voedt de disparate associaties die mij in het lees- en schrijfproces laten verdwijnen, tot de structuur van een essay te stileren waaruit ik me weer bijeen raap. tot iets anders kom ik niet als ik me zo overlever aan de gedichten van een ander. schenk ik wel aandacht aan iets anders, aan praktische zaken als het gaan naar of me afmelden voor bijvoorbeeld, dan moet ik soms opnieuw beginnen met lezen.
het enig echt andere waar ik buiten dat essay zonder schade aan toe kom, is het schrijven van een eigen gedicht. de desperate adem-arme concentratie daarvoor breekt soms in die eerste aandacht in. alsof ik een duikerklok inga of onder water lig in een jongensboekrietkraag, zelf ademend door een holle rietstengel, even niet overgeleverd aan het ademritme van vreemde teksten. al gaat dit gepaard met een lage staat van paraatheid – heb jij onder water ooit iets gezien of geroken, heb je je ooit moeten krabben – het schrijven van mails of brieven schrijven of het voeren van enigerlei conversatie hoort niet tot de mogelijkheden. dat komt allemaal weer als ik heb opgeruimd en graag overal bij had willen zijn.

alle goeds

h