Wie een tekst van Christophe Tarkos onder ogen krijgt ziet onmiddellijk dat deze het resultaat is van een zeer methodische manier van schrijven. Tarkos is geen schrijver die zijn gedichten vrij associërend opbouwt. Al in de eerste zin geeft hij de sleutelwoorden die in een reeks permutaties en variaties voor een belangrijk deel ook de andere zinnen zullen domineren. Je zou van een procédé kunnen spreken, maar dat drukt – anders dan het begrip methode – minder sterk uit met welke nauwgezetheid en met welke logica Tarkos de taal in zijn gedichten wil laten werken. Want dat is wat hij vooral probeert te doen: de taal in een gedicht laten werken.

Dit is geen ongebruikelijke dichterlijke bedoeling. Wie zijn zinnen betekenisvol wil laten zijn, naar inhoud, vorm of muzikaliteit, zal staande kunnen houden dat het er om gaat de taal te laten werken. Maar bij Tarkos is dat haast letterlijk, op een fysiek, mechanische manier. De woorden wordt niet één of enkele verschijningen in een zin gegund, maar zin na zin tot een volgende aanwezigheid gedwongen. Tarkos wil niets minder dan de taal revitaliseren en zo opnieuw tot een middel maken om waarheid uit te drukken.

In zijn teksten richt hij zich vooral op het beschrijven van een zijnstoestand. Zijn gedichten lijken te worstelen met het exact beschrijven van die toestand. Met iedere zin wordt de beschrijving hernomen, op weg naar nog meer precisie en uiteindelijk naar de essentie van de begrippen waar de zinnen zich over uitspreken. In die dwingende bijna monomane formuleringen schuilt ook een steeds sterker wordend gevoel er niet uit te kunnen komen. Het gevoel de essentie te missen is sterk, het geeft de teksten een wrange ondertoon.

Kan het werk van Tarkos als poëzie worden gezien? Dat hangt af van het begrippenkader dat de lezer wil hanteren. Hij staat in ieder geval in een traditie waarvan de schrijvers en vele beschouwers deze vorm van schrijven als poëtisch aanduiden. Tenminste in Frankrijk, waar dichters als Gherasim Luca, Bernard Heidsieck en Olivier Cadiot hem voorgingen. Maar zijn meticuleuze aandacht voor de beschrijving van dingen en de nadere duiding van alledaagse begrippen is ook verwant aan de poëzie van Guillevic, Francis Ponge en Yves Bonnefoy.

De gedichten van Tarkos zijn even streng en dwingend in hun vorm als een sonnet, een ballade of een rondeel. Ritme is een strak gehanteerd principe. In radicaliteit is Tarkos verwant aan dichters die de betekenis van de zinnen zoveel mogelijk zoek willen maken. Zij het dat Tarkos de betekenis helemaal niet zoek, maar juist op een radicale manier opnieuw zichtbaar, sterker nog, objectief wil maken.

 

Naar de Carrés van Christoph Tarkos, in vertaling van Kiki Coumans