De ronde glazen pui van de Kursaal en de dronken
zonsopgang die er vaak al ‘s avonds in weerkaatst wordt
als het eigenlijke, de nacht, nog beginnen moet
met zijn stille beloften, zijn onnoemelijk vele kansen –

sprankelend en roze is het gratis welkomstdrankje
voor een ieder die zich niet alleen heeft weten te legitimeren
maar ook aan enige formele kledingvoorschriften
voldoet, deuren zwaaien open, geroezemoes, vlottende
tabaksrook en parfumgeuren, aangenaam zacht
lamplicht boven de weidegroene speeltafels in het casino

bij de kassier ruil ik een flink aantal bankbiljetten om
voor een stapeltje fiches, die ik in de zijzak van mijn blazer
laat glijden, naast mijn talisman, een honinggeel stuk
barnsteen waarin, sinds millennia, een zwarte libelle rust –

een tussenvertrek waar niemand blijkt te zijn, ik schroef
de dop van mijn flacon en neem drie, vier slokken
van de scotch, die ik voel branden, diep achter in mijn keel
en in mijn brein mijn geluksgetallen plotseling
op laat flitsen, ik trek mijn das recht en haal mijn vingers
door mijn haar, loop dan weer terug naar de zaal

want wie het lot wil tarten doet het daar, voorzichtig
eerst zet ik in en zie hoe het ivoren balletje al stuiterend
steeds vaker de verkeerde kleuren, cijfers kiest
en de harkende croupier mij niets meer toeschuift –

uren later sta ik weer buiten, het ochtendgloren
versmelt zijn bleke lila’s met zijn vermiljoenen, de sigaret
in mijn mond zwaait telkens van mijn vuurtje weg