Mijn blik rust op het stoofvlees
dat in plakken op mijn bord
ligt uitgespreid
en ik besprenkel het
met sap
van peen en ui.
En voor een keer deert het verstrijken van de tijd
mij niet.

Ik zit aan een raam
dat uitziet
op gebouwen van beroete baksteen
en blijf onberoerd dat ik
niets levends zieā€“geen Vogel,
geen bloeiende tak,
geen levende ziel
in de kamers achter de donkere ruiten.
In deze dagen, nu er weinig
te beminnen of te prijzen valt
kan men slechtere dingen doen
dan zwichten
voor de macht van het eten.
Dus buig ik.

en snuif
de stoom die van mijn bord
opstijgt naar binnen, en ik denk
aan de eerste keer
dat ik zulk stoofvlees
proefde.
Het was jaren geleden
in Seabright,
Nova Scotia;
mijn moeder leunde
over mijn bord en schepte het vol
en toen het leeg was
vulde ze het weer.
Ik herinner me de saus,
haar geur van selderij en knoflook
en dat ik haar met stukjes brood
wegveegde.

En nu
proef ik het weer.
Het vlees van de gedachtenis.
Het vlees van geen verandering.
Ik breng mijn vork omhoog
en eet.