In het voorjaar van 1949 schrijft Cesare Pavese de korte roman Tra donne sole. Hij legt het manuscript voor aan Italo Calvino die, 26 jaar oud, dan juist Il sentiero dei nidi di ragno heeft gepubliceerd. Calvino legt in een brief op schertsende toon, maar daarom niet minder serieus, zijn vijftien jaar oudere collega uit waarom de roman hem niet bevalt. Hij doet dat door het boek te vergelijken met een soort reis van Gulliver. De vriendschap tussen Calvino en Pavese was zeer wel bestand tegen Calvino’s spottende commentaar. Paveses antwoord op de brief begint met: ‘Beste Calvino, ik word er niet ongelukkig van dat jij niet gelukkig bent met Tra donne sole.’
 
 
[San Remo, 27 juli 1949]
  
Beste Pavese,
 
Tra donne sole is een roman waarvan ik onmiddellijk had besloten dat hij mij niet zou bevallen. Die mening ben ik nog toegedaan, hoewel ik hem met veel belangstelling en genoegen heb gelezen.
Ik heb besloten dat het een reis van Gulliver is, een reis tussen vrouwen, of beter gezegd tussen vreemde wezens, tussen vrouw en paard in; het is een soort reis in het land van de Houyhnhnms, de paarden van Swift, paarden die onverwachte overeenkomsten met mensen vertonen, vreselijk weerzinwekkend zoals alle volken waar Gulliver tussen belandt. Het is zeker een nieuwe manier van naar vrouwen kijken en vrolijk of verdrietig wraak op ze te nemen. En het meest verwarrend is die ruigbehaarde paard-vrouw, met haar grafstem en haar adem die naar pijp ruikt, die in de eerste persoon spreekt en van het begin af snap je meteen dat jij het bent met een pruik op en valse borsten, die zegt: ‘Kijk eens, zo zou een vrouw echt moeten zijn.’ De meest vrouwelijke zin die bovengenoemde paarden spreken is deze: ‘[…]’, een woord dat in de structuur van de pagina hetzelfde gewicht heeft als wanneer het door dameslippen wordt uitgesproken. Het is niet toevallig dat degene die het zegt de koningin van de paardvrouwen is, de som van alle mogelijke paardachtigheden: Momina.
Maar niemand gelooft dat het om lesbische betrekkingen gaat. Dat is maar een toverwoord om iets duisters en verbodens aan te duiden dat de paardvrouwen praktiseren. Meer dan aan Sappho denk je aan Pasiphaë: of aan vreemde riten met paardenpenissen van beukenhout.
Hoe dan ook, het verhaal draait steeds maar rond om een morbide geheim dat daar in het midden broeit en dat het stukje bij beetje benadert. En dat allemaal zeer traag; kortom à la Heart of darkness.
Daarna heb ik ontdekt dat Tra donne sole en Paesi tuoi hetzelfde zijn: twee reizen van ‘beschaafde’ mensen onder de ‘wilden’. Talino en Momina zijn hetzelfde symbool. De wereld van het platteland en de decadente burgerwereld zijn even ‘wild’ en worden beoordeeld (of beter gezegd: gezien – wie kan zich opwerpen als rechter over de kannibalen?) door iemand die erbuiten staat, door middel van een werkstuk dat uitstijgt boven het milieu of de instituties ervan (patriarchale familie, oppervlakkige gemeenschap): iemand die met landbouwmachines werkt (en dus niet simpelweg in de de aarde wroet), die de kleren maakt voor de paardvrouwen (en niet hekken zet of huizen bouwt), maar van binnen uit.
En de werkelijke boodschap van het boek is een verdieping van je lessen in eenzaamheid, met daarbij iets nieuws over de zin van werk, over het systeem werk-eenzaamheid, over het feit dat relaties tussen menselijke wezens die niet op werk zijn gebaseerd monsterlijk worden, over de ontdekking van nieuwe relaties die ontstaan uit werk (en dat is het mooiste deel, Clelia en Becuccio, die vrouw die haar leefregel als vrijgezel vindt, en mannen neemt zoals wij meisjes nemen). Redding is er alleen voor groepen vrienden, verbonden door ongeschreven regels van zuiverheid en eenzaamheid: de vrienden van Diavolo in collina, het trio Clelia-Momina-Rosetta in Tra donne sole. […]