Heel wat schrijvers, en niet de geringste, hebben zich afgevraagd of we de literatuur maar niet helemaal moeten afschaffen. Schitterend hoe die met hun eigen ingewanden in de clinch liggen! Weer andere, liberalen en humanisten, wilden en willen haar een lesje leren. Altijd is er wel iemand die droomt van een onfeilbaar richtsnoer waarnaar zeer geleerde heren neuzelend de literatuur voor nobele missies opvoeden. Of een ander ontdekt in zijn forensische ijver en met casuïstische spitsvondigheid dat de literatuur eigenlijk altijd al deel uitmaakte van het kapitaal van de mensen, dat zij horig is en een voorlichting geeft. Er wordt aan haar metaforenhuid gekrabd tot de ‘tijdgeest’ en een walgelijk wit goedje, de ‘wereldbeschouwing’, eruit sijpelt. Zij evenwel, courtisane van beroep, weigert een deugdzame echtgenote, een eerbare en lieve gezellin te worden; vergeefs wacht men af tot zij zich ontpopt als opvoedster van nog onverdorven, heteroseksuele zonen. Eerder verandert zij van courtisane in havenhoer of vrachtwagenslet. Ons stervelingen confronteert zij met haar voorliefde voor de dood, die onvervangbare, retorische figuur.

Welk een ongehoord schandaal. Vandaar dat het zo lastig is van ganser harte ‘sui sectatores’ te zijn. De wereld lokt ons, zij wil ons als gentlemen zien. We zouden de literatuur een adynaton kunnen noemen, iets onmogelijks, en haar compleet in een stijlfiguur veranderen. Tegenover de mens staat zij onverschillig. Zij neemt met hem alleen contact op als hij niet meer humaan is. Vanaf het moment dat zij erin slaagt – al is het maar impliciet – hem ervan te overtuigen dat lijden, onrecht en wreedheid en gruwelen verder niets voorstellen dan gradus ad parnassum, uitvindingen om een niet meer te perfectioneren syntaxis te scheppen, vanaf dat moment heeft zij hem in de hand, verleidt zij hem tot onvergeeflijke zonden, maakt hem tot echtbreker, moordenaar en leugenaar – en daarmee is hij in zijn sas. Zij kroont hem tot deserteur.

Er bestaat geen literatuur zonder ontrouw, ongehoorzaamheid, onverschilligheid. Ontrouw jegens wat? Ten aanzien van solidaire gehoorzaamheid, elk toegeven aan het eigen of andermans goede geweten, elk gebod tot medemenselijkheid. In de eerste plaats besluit de schrijver nutteloos te zijn. Hoe vaak hebben de nuttige mensen hem niet hun aftandse scheldwoord in het gezicht geslingerd: jij hansworst. Hij is de fool: het slechts zijdelings menselijke wezen dat met zijn godslastering, spot en onverschilligheid dichtbij de potentiële moord komt. Voor de hansworst is er geen plaats in de geschiedenis, hij is een lusus, een vergissing.

Van nature asociaal zal de deserteur zijn listige vluchtroute afstemmen op de dwingende structuren van zijn tijd. Hij heeft een afkeer van de bestaande orde en het goede geweten, en de medeplichtigheid tussen beide stuit hem tegen de borst. Waar die belachelijke middle aged, de Man, triomfeert, moet hij zich vermommen, haken slaan, zich uit de voeten maken; moet hij zich dag in dag uit met tragische en bestudeerde gebaren van de euforische mythen van het onwaarachtige goede geweten ontdoen: de collectieve wijsheid, de vooruitgang, de rechtvaardigheid.

(…)

Literatuur schrijven is geen sociaal gedrag. Ze kan een publiek bereiken, maar in zoverre zij literatuur is, is dat publiek als ontvanger maar tijdelijk. Zij wordt voor onbestemde lezers gemaakt, lezers die nog geboren moeten worden, die gedoemd zijn ongeboren te blijven; die al geboren en andere die al gestorven zijn; alsook voor onmogelijke lezers. Niet zelden veronderstelt zij, net als het zelfgesprek van de waanzinnige, helemaal geen lezer. Het kost de schrijver daarom moeite met de gebeurtenissen gelijke tred te houden; zoals in de oude komedies lacht en huilt hij op het verkeerde moment. Zijn gebaren zijn stuntelig, maar stiekem exact. Zijn dialoog met tijdgenoten lijkt nergens op. Hij is een bliksemsnelle laatbloeier, wat hij zegt blijft voor velen, zelfs voor hemzelf, onbegrijpelijk. Hij zinspeelt op gebeurtenissen die over twee eeuwen zijn voorgevallen, die drie generaties geleden zullen voorvallen.

○ En zo oreerde Manganelli er in 1967 vrolijk een eind op los, tegen de wind van de toenmalige tijdgeest in piesend. Een vertaling van het hele opstel stond in Raster 43/1988 met als thema Poëzie, leugen & bedrog. Van deze ongrijpbare geest hebben er in de loop der jaren vaker teksten in Raster gestaan, hoofdzakelijk fragmenten, het meest recent in Duister, Raster 120, waar ik wat stukken uit Het definitieve moeras vertaalde en van commentaar voorzag. Dit citaat als vlag op een modderschuit.

Jacq Vogelaar (1944) is sinds 1972 redacteur van Raster; sinds 1971 criticus van De Groene Amsterdammer. Recente publicaties: Over kampliteratuur. Een leesverslag (2006) en ‘Een onmogelijk rapport’ (voorwoord bij Auschwitz rapportage van Primo Levi, 2008); vertalingen van Gustav Herling (Een wereld apart, 2005) en Daniel Kehlmann (Het meten van de wereld, 2006). Redigeerde recent de Rasternummers 110: Flessenpost 114: Roberto Calasso, ’n reader, 118: Fictieve biografieën en 122: Ultrakort & langer.