De wind loopt om, hij gaat       In memoriam Kees Fens

De wind loopt om, hij gaat
zoals hij komt
door boomkruinen en hagen.
Alweer een lege stoel op het terras.
De tuin in bloei. Vogels en insecten.
Kikker zit in bad.
Beneden aan de wegkant ligt een egel
akelig bloot.
Het schuimspoor van een wilde eend
die voort ijlt over het water.
In de verte strakke voren, trekkers op het land.
Wij ontsporen niet, maar sporen evenmin.
Onzichtbaar aangedaan en uit het lood: opnieuw
is ons een leven afgenomen.
De dooddoener heet tijd: hij smeedt
de ogenblikken om tot onherroepelijk verleden.

Kwartier wordt niet verleend.

(15 juni 2008)

Onduldbaar aanwezig

Onduldbaar aanwezig
de hang
naar gemeenschap, een drift in de geest
om een woest en gezuiverd bestaan.
Niets haalt wat uit.
Er valt geen snars te helen.
Jij die elke nacht
een beeld uitzweette,
je staat sinds jaar en dag
met lege handen aan het kortste eind.
Je liep nooit mee,
je overwon met zonder buit.
Iets of iemand liet je achter.
De indruk leeft
dat het je niets kan schelen.
Toch een beest,
verdoken in zijn hol, verteerd
door hunkering, onhoorbaar
jankend, levenslang.

Een zweem

Voor R.D. in wie het sublieme en bescheidene verenigd zijn

De tijd doodt ons
eerder dan wij
de tijd kunnen doden –
door te bladeren in oude schriften,
op een sleetse bank uit het betraande
vensterraam te staren,
door het schuim van een denkbeeldige branding
te filmen
vanaf een terras dat nooit heeft bestaan.

Verwachting verkoolde.
Blijdschap vervloog.
Liefde werd as.

Alsof wij op een nachtelijk vliegveld rondhangen
tot deze of gene vertraging twee uur of twee dagen later
onopgelost blijkt
en er iets met geweld in de wolken verdwijnt
of omlaag valt: brokstukken, slofjes en tassen, kwetterende
oortjes, gekooide honden, een trolley met flessen, een bril
zonder hoofd, een schedel met haar.

Wij zijn ooit gebracht of gehaald
en kwamen hier om
verder te komen,
maar bleven staan
waar we stonden –
aan het begin van een baan die te kort,
die vaak alles verstoorde
waardoor we verijsden, met stomheid geslagen.

En hoe M – Marcella, Monique, Melanie, wie weet
gewoon Marie –
op een keer onderweg overvallen
door onverklaarbare koortsen, diezelfde
avond, nog altijd onwel, in het huis
van een vreemde gastvrije dame
op een haastig opgemaakt bed
onmiddellijk insliep en nooit meer ontwaakte
(wat wij later abrupt
maar terloops
via deze of gene vernamen).

Verwachting verkoold,
blijdschap vervlogen,
liefde verast.

Omhelsd door de tijd,
met woorden bekleed
en gewiegd door muziek
blijft ons nog een schittering
als afglans van de ruimte:
een zweem van schoonheid,
simpele ogentroost.