In 1975 beloonde de vrijzinnige omroep hem met duizend gulden voor de film waaraan hij een jaar lang had gewerkt. Hij begon te werken aan een tijdrovend en veelomvattend boek, maar toen al dat geld opraakte, kreeg hij behoefte aan andere inkomsten, want hij was met dat boek nog lang niet klaar. Hij wilde niet gaan bedelen om bijstand, hij wilde ook niet uit stelen gaan en evenmin een baantje nemen, en toch wilde hij in alle rust doorgaan met schrijven.

De Algemene Bank Nederland bood uitkomst. Sinds een paar jaar verstrekte die instelling hem dikke enveloppen met eurocheques. Daarmee kon hij niet alleen in winkels betalen, maar ook bij alle banken contant geld opnemen. Telkens wanneer het aantal cheques dat hem was toegestuurd begon op te raken, zond de bank hem een nieuw stapeltje, ook al was zijn saldo negatief.

Elke cheque was goed voor driehonderd gulden en hij kon er wel twee of drie tegelijk verzilveren. Dat deed hij liever niet bij zijn eigen bankkantoor in het nabije Schagen, waar ze hem misschien zouden herkennen – al bezagen ze natuurlijk nooit zijn rekeningafschriften. Nee, hij incasseerde elders in dat stadje, of verder weg, in Anna Paulowna, in Wieringerwerf, of in Breezand, in Den Helder, in Hoorn, in Alkmaar, in Amsterdam, telkens bij een ander kantoor, tot in Frankrijk en Italië. In dat opzicht leek hij op zijn broer, die door zijn slapeloosheid verslaafd was aan barbituraten en alle apotheken uit de verre omtrek van zijn woonplaats afreisde om telkens de maximaal toegestane hoeveelheid van dat slaapmiddel te kopen.

Na het verzilveren van Eurocheques bij Italiaanse banken en postkantoren duurde het maanden voordat het bedrag van zijn bankrekening was afgeschreven, maar dat had een nadeel. Zolang ze niet waren afgeboekt, kreeg hij er geen nieuwe voor in de plaats.

Hij wist dat je in de jaren zestig nog in de gevangenis belandde als je betaald had met een ongedekte cheque, maar de kleurige eurocheques en de groene betaalkaarten van de postgiro waren gedekt. Het waren even wettige betaalmiddelen als creditcards en zijn geldhandelingen waren dus geen misdrijf.

Hoe zuinig hij ook leefde, zijn negatieve banksaldo was in twee jaar opgelopen tot ruim 22.600 gulden toen hij het lang verwachte telefoontje van zijn bank in Schagen kreeg. Of hij eens langs wilde komen.

In het bijkantoor werd hij door meneer Wouterlood binnengelaten in het kamertje waar men gewichtige zaken zoals hypotheken besprak.

De heer Wouterlood opende het gesprek met het noemen van het astronomische bedrag. Daarna ging hij achterover zitten tegenover de schuldenaar, die hij doordringend aankeek.

‘Mijnheer Haakman, de bank heeft een fout gemaakt,’ zei hij. ‘Een vergissing. Dat moeten we eerlijk toegeven. We hadden u niet telkens opnieuw nieuwe pakjes eurocheques mogen toezenden terwijl u een fors debetsaldo had. Daarom doe ik u een voorstel. U hebt hier nu een schuld van 22.645 gulden en 60 cent. Als u 5.000 gulden op tafel kunt leggen, verleent de bank u finale kwijting voor het restant.’

‘Een vergissing van de bank in uw voordeel’ – net als op die kanskaart van het Monopolyspel.

Hij – ik dus – kon natuurlijk geen 5.000 gulden op tafel leggen, maar omdat het boek af was, de uitgever een voorschotje zou uitbetalen en hij nu wel een baantje kon nemen, beloofde hij zijn best te doen. Hij kreeg natuurlijk nooit meer stapeltjes eurocheques toegestuurd.

Hij nam een goedbetaald baantje als corrector bij een krant, en daar corrigeerde hij in de rustige uren de drukproeven van zijn eerste boek. Hij vroeg en kreeg een voorschot op zijn salaris voor de komende maanden. Zo realiseerde hij de finale kwijting na 5.000 gulden ‘op tafel’ te hebben gelegd.

Het stelsel van eurocheques verdween in 2002. Evenals de gulden.
 
 
Anton Haakman (1933) publiceerde, na enige tijd cineast en filmcriticus te zijn geweest, elf boeken (romans, essays, verhalen) en vertaalde dertig boeken uit het Italiaans, Engels, Frans en Duits. Zijn eerste boek, Achter de spiegel, 1977, kwam tot stand met onopzettelijke steun van de Algemene Bank Nederland.