In het Orwell-jaar 1984 werd het afscheid van museumdirecteur Edy de Wilde gevierd met een voor zijn Amsterdamse Stedelijk samengestelde expositie La Grande Parade. Bij die gelegenheid was ook een aantal van de aanwezige kunstwerken op muziek gezet en uitgebracht als een lp met dezelfde titel als de tentoonstelling. Ik herinner me een bijzondere song van Sammy America naar aanleiding van Matisse’s schilderij ‘Maternité’. Was hij gevraagd omdat zijn groep mam heette?
Het liedje begon met: ‘Mam, weet jij nog wanneer ik voor het eerst kaas gegeten heb?’ Die zin was voor de zanger, anders dan het recentere Hanlose ‘tjielp tjielp’, een opgave om met de begeleidende muziek te laten sporen. America lukte dat wonderwel. Boeiend was dat een reëel bestaande moeder ergens middenin dit gecompliceerde samenspel een serieus en tamelijk exact antwoord gaf. Een prettig rustpunt met een Brabantse tongval.
Zulke vragen zijn niet oninteressant, want anders dan de eerste keer paardrijden, seks of pianoles hebben ze te maken hebben met een veel vroeger stadium in je leven. Een periode waarin het kindergeheugen zich als een dreigende wolkenlucht begint uit te breiden over een stralende hemel. Bovendien hebben de volwassenen in je omgeving destijds het belang van een aantal gebeurtenissen zo sterk aan je gedicteerd of waren die gebeurtenissen op zich al heel krachtig, dat ze allerlei kleinere hebben verdrongen.
Voor mij als drieëneenkwartjarige vormde de Watersnoodramp van 1953 zo’n krachtige gebeurtenis.
Maar wat werd in het begin van 1953 bij mij verdrongen? At ik toen kaas? Waarschijnlijk geen hoofdkaas, die ook wel zure zult heette. Te glibberig.
De eerste keer dat ik fosco dronk, herinner ik mij wel. Maar niet die van ranja. Ja, het glas werd een keer halverwege ondrinkbaar door een badende wesp. Maar dat was zeker niet de eerste keer. Net als bij het lepeltje buisman in de koffie of het zout dat werd gestrooid op de patat in een zakje dat van krantenpapier was gemaakt. Ik moet daarvoor al koffie hebben gedronken en patat gegeten, die bij die gelegenheid waarschijnlijk ‘patat à frites’ werd genoemd. Jaren heb ik jongere kennissen verzonnen verhalen opgedist over het drinken uit een kogelflesje en het roken van uit de oorlog overgebleven Consi-sigaretten. Tot ik een keer mijn ogen sloot, mij verbeeldde een kogelflesje aan de mond te zetten en ik een licht metalen smaak meende te proeven. Ik begon ook de muffe geur van een zo’n oorlogssigaret te ruiken. Verbeelde herinneringen die waarschijnlijk van de lectuur kwamen. Al die oorlogsboeken die eigenlijk niet over de oorlog gingen, maar over de manier waarop een protestantse knaap behoorde te leven. Al die jongensboeken die ons leerden dat we het gezag moesten gehoorzamen dat God over ons had gesteld.
Beter, bedacht ik, kon ik mij concentreren op mijn werkelijke herinneringen en dan vooral op wat voorgoed is verdwenen of zijn tijd bijna heeft gehad.
Ik kan het eerste bezoek aan de waterstoker nog steeds ruiken. Van de eerste kerkdienst weet ik niets meer. Wel van een misviering. Ook dat was later. Ik meende allerlei wonderen te aanschouwen – vreemde, fraaie geluiden die uit onverwachte hoeken kwamen, mannen in lichte gewaden die binnen een fractie van een seconde twintig meter verder konden zweven. Een van de slechts twee religieuze ervaringen die ik in mijn leven heb gehad. Mijn ouders oordeelden dit oecumenische experiment niet voor herhaling vatbaar.

Meer genade in hun ogen vond een ander experiment. Eten in een restaurant. De eerste keer zie nog steeds voor me, waarbij ik steevast een bozige weemoed voel. Aanvankelijk zijn je indrukken incidenten, foto’s bijna. Wat later hele ervaringen, filmpjes.
Het moet in het midden van de jaren vijftig zijn geweest. Ik mocht met mijn ouders en twee van hun kennissen mee naar Wah-Nan, een Chinees bij ons om de hoek, aan de Nieuwe Binnenweg in Rotterdam.
Vlakbij de tot supermarkt verbouwde vestiging van Albert Heijn, waarin mijn moeder en ik anders dan bij de nog enigszins kruidenierachtige concurrenten Zijlstra en De Gruyter ons eerste Big Brother-gevoel kregen. Wij waren er door de lokale pers voor gewaarschuwd dat wij vanachter een raam bespied werden. Dat raam konden wij zien, niet wie daarachter zat. Bij elke aankoop keken wij schichtig naar boven. Mijn tweede religieuze ervaring.
Op school hoorde je wel over de Kijkgrijp in Arnhem, dat zou de eerste supermarkt van Nederland zijn. Mijn vriendje H. en ik kenden niemand die in Arnhem was geweest. Hielden het op de Nieuwe Binnenweg.
Wah-Nan was een overweldigende ervaring voor een zesjarige. De geur van het voedsel. En de smaak. Als ik na al die jaren aan de loempia van Wah-Nan denk, beginnen mijn speekselklieren te werken. Dat smakelijke, vette korstje met het zachte deeg eronder, die pittige flarden kip, die prettig-bittere taugé-wormpjes.
Daarbij kwam de duistere sfeer met merkwaardig licht en buitenissige Chinese voorwerpen. Draken. Vogels. Tussen platte rotslandschappen met veel bruggetjes en kerstbomen in vreemde kledij gehulde poppetjes. Vissend soms. Schepen die op de middeleeuwse schepen leken die fortuinlijke schoolvriendjes in elkaar mochten zetten, maar waarmee op de een of andere manier iets mis was. De zeilen, volgens H.
Het meest indrukwekkend waren de maanvissen. Ze zwommen niet, maar zweefden. En ze mompelden, al kon je dat niet horen.
Wat mij het meest opviel bij mijn eerste restaurantbezoek was de stilte. Het gedempte spreken van mijn ouders en de kennissen, het tinkelen van bestek en aardewerk, zwijgen van de Chinese obers die zittend wachtten op een volgende activiteit.
Het luide gebubbel van een aquarium was de enige vorm van lawaai. Gelukkig wilde niemand van de volwassenen die maanvissen eten. De eerste keer was ik heel bang daarvoor. Want mijn vader, die journalist was en vaak naar het buitenland ging, had verteld over vissen die in een bak zwommen en die je kon uitzoeken. Met een schepnetje werden ze gevangen en na een kwartier lagen ze versgebakken op je bord.
Dat gebeurde niet in Rotterdam. De tweede keer, een maand later, durfde ik haaienvinnensoep te bestellen. Mijn vader vertelde dat daar gewoon kip in zat en dat vogelnestjessoep van deeg werd gemaakt. Echte haaienvinnen en zwaluwnesten, daarvoor moest je naar China. Hij hervatte het gesprek dat levendig, maar met gedempte stem werd gevoerd.
Ook later, toen er met zusjes of vriendjes in andere restaurants werd gegeten, spraken wij altijd zacht. De eerste echte spaghetti, die heel anders smaakte dan de Honig-macaroni met blokjes ham en tomatenpuree thuis. Het flesje Hero of Grapillion, behendig voor je in een wijnglas geschonken door de ober nadat hij op elegante wijze de kroonkurk had verwijderd. Hopelijk zag hij niet hoe je schutterde met de sliertjes. Ook hier geen muziek. Wel honderden mandflesjes chianti aan het plafond. Prachtige zwartwitfoto’s van Venetië en Napels aan de muur. Later ga ik daar met vakantie en nog later naar China en wil ik behalve zwaluwnestjes en haaienvinnen ook best maanvissen eten.
Er bestaan wat foto’s van Wah-Nan. Zwartwit. Met mijn ouders, hun vrienden en mij. Heel veel tafel, bestek, voedsel en drank. Je kunt niet zien dat ik onder mijn colbert een bijpassende korte broek draag en dat mijn stropdas via een soort elastiek onder het boordje van mijn overhemd vastzit. Weinig van het interieur, gelukkig wel het aquarium. Die foto’s heb ik gescand en op de Mac gezet om als diavertoning af te spelen. In de gratis geluidsarchieven blijkt ook het gebubbel van een aquarium voorhanden. Nu nog de maanvissen inkleuren, zoals de rumblefish in de film van Coppola.