de kamers waar je woont, nu (nu jij er woont, bedoel ik, daar helemaal

zo alleen, voortaan) zijn vol muziek: (vol van jouw muziek, bedoel ik): (van jou

die de muziek geweest bent voor mij, voor allemaal, jaren en jaren, hier):

(ik stel me voor een soort

musique d’ameublement, zoals men placht te zeggen, de tapisserie): en het zal je bereikt hebben,

maar dit keer voor jou bestemd, dat oude telegram van jou, dat, geloof ik, zei: ‘bedankt’,

en verder niks): (en buiten bloeien bloemen en nog eens bloemen, heeft Talia me verteld, gisteren):

(en

je zult het onmiddellijk geverifieerd hebben, zeker, dat er geen god is, geen godin, nergens):

(zelfs geen micromuze van de muziek, bedoel ik, niets): (en ik veronderstel dat je rustiger bent,

een beetje, zo, ik weet niet):

(maar je wist het, toch, dat de onsterfelijken de stervelingen, zo staat van oudsher

geschreven, niet eens, ooit, mogen bewenen) (ze zouden het, bedoel ik, hoe dan ook niet mogen):

maar als het daarom gaat, daar zorgen wij hier dan echter wel voor, nu, gelukkig, dat kan niet anders):
 
juni 2003
 
Piccolo threnos werd gepubliceerd in Poetiche, Rivista di letteratura, nuova serie 2/2004)
 
 

Noot van de vertaler

Dit kleine klaaglied werd door Edoardo Sanguineti geschreven onmiddellijk nadat hij het bericht had ontvangen dat zijn vriend Luciano Berio, die op 27 mei 2003 was overleden, nog net voor zijn dood de compositie Stanze had voltooid. Deze compositie voor bariton, 3 mannenkoren en orkest, is gebaseerd op 5 teksten, van Paul Celan, Giorgio Caproni, Sanguineti, Alfred Brendel en Dan Pagis. Van de eerste uitvoering van deze compositie in Parijs op 22 januari 2004 bestaat een cd, die ook Berio’s Rendering bevat: Luciano Berio, Rendering, Stanze, World Première Recording of his Last Composition, Dietrich Henschel, Baritone, French Army Chorus, Orchestre de Paris, Christoph Eschenbach conductor, ondine 2005.

Het woord ‘kamers’ in de eerste regel is de vertaling van het Italiaanse woord ‘stanze’, waarmee de dichter het graf van Berio aanduidt maar natuurlijk ook naar diens compositie verwijst. En hoewel het Italiaanse woord ‘stanze’ in een literaire context ook kan verwijzen naar een bekende strofevorm, wilde Berio de delen van zijn compositie wel degelijk aanduiden als ‘kamers’. Dat heeft ook te maken met de opdracht ervan aan de architect Renzo Piano.

Deze verklaarde bij de eerste uitvoering van Stanze in Parijs: ‘Luciano was de architect op wie ik jaloers was: hij heeft zijn muziek geconstrueerd als een fantastische stad, als een paleis met veelvoudige vleugels…’

Over de rol die de muziek van Berio gespeeld heeft voor Sanguineti zijn de regels 2 en 3 overduidelijk, maar het kan misschien geen kwaad eraan te herinneren dat er tussen de componist en de dichter een hechte samenwerking heeft bestaan die o.a, tot uiting komt in composities als Passaggio, Laborintus 2, A-Ronne en Canticum Novissimi Testamenti. In een Album Sanguineti dat in 2002 verscheen en waarin talrijke auteurs kort commentaar leverden op het werk van Sanguineti, getuigde Berio van zijn liefde voor de dichter en besloot zijn getuigenis met de zin: ‘Ik houd van hem omdat zijn poëzie niet poëtisch is, omdat ze niet te vertalen is en diep de tekens (of de wonden) met zich meedraagt van een allerheiligst geheugen dat individueel en toch collectief is.’ Deze uitspraak lijkt me hier in meer dan een opzicht relevant…

De uitdrukkingen ‘musique d’ameublement’ en ‘de tapisserie’ (r. 5) zijn tegenwoordig niet onbekend, evenmin als de werkelijkheid waar ze op duiden, trouwens, maar ze gaan bij Sanguineti terug op geschriften van Satie, die er in 1917 over schreef aan Cocteau als over een verschijnsel voor de toekomst, maar die er ook enkele expliciet als zodanig aangeduide uitingen van componeerde.

Het telegram met als inhoud alleen het woord ‘Grazie’ (r. 6), werd door Berio gezonden aan de nabestaanden van Stravinsky na diens overlijden, maar was uiteraard bestemd voor de componist zelf.

Talia (r. 7) is de de voornaam van Berio’s weduwe, de musicologe Talia Pecker.

Voor de interpretatie van het ‘verifiëren’ in de regels 7 en 8 is vermeldenswaard dat Berio voor Stanze Sanguineti om een tekst had gevraagd die zou verwijzen naar een religieuze thematiek ook al zou dat gebeuren vanuit een geseculariseerd gezichtpunt. Sanguineti’s aandeel in Stanze is een zeer vrije vertaling van enkele verzen uit het boek Job.

Dat de onsterfelijken de stervelingen niet mogen bewenen (rr. 10 en 11) is af te leiden uit het grafschrift dat de Romeinse dichter Gnaeus Naevius (omstreeks 200 v. C.) alvast voor zichzelf schreef en waarin staat dat de goddelijke muzen hem zouden bewenen ‘als de onsterfelijken de stervelingen zouden mogen bewenen…’ (‘Immortales mortales si foret fas flere’). Naevius duidt de muzen aan als ‘camenae’. In het Italiaans bestaat voor muze ook nog het woord camena en in Sanguineti’s gedicht is de ‘micromuze’ van mijn vertaling dan ook een ‘microcamena’ (r.11), een eerste impliciet citaat uit Naevius’ grafschrift.
 
Met veel dank aan Edoardo Sanguineti, die zo vriendelijk was mij de informatie te verstrekken waarop deze noot voor een groot deel is gebaseerd.
 
 
Pieter de Meijer was tot 1997 hoogleraar Italiaanse letterkunde. Hij publiceerde in Nederland en Italië o.a over problemen van literaire geschiedschrijving en de ontwikkelingen in modern narratief proza in Italië, over Verga, Boccaccio, Ariosto en Sanguineti. Van 1977 tot 1983 was hij redacteur van Raster.