Op een lichaamloze strijd moet je je voorbereiden zodat je alles en iedereen het hoofd kunt bieden: abstrakte strijd die, in tegenstelling tot andere, door dromen te leren is.

Leer nooit zonder voorbehoud.

Een heel leven is niet toereikend om af te leren wat je, naief en volg­zaam, in je hoofd hebt laten stampen – onnozele hals die je bent! – zon­der aan de gevolgen te denken.

Wat je fouten aangaat, die hebben geen haast. Laat je niet te gauw verleiden om ze te verbeteren.

Wat moet je ervoor in de plaats stellen?

Wees zuinig op je slechte geheugen. Je hebt het beslist niet voor niets.

De wolf die begrip kan opbrengen voor het lam is verloren, hij zal van honger omkomen, het lam zal hij niet begrepen hebben en het mis heb­ben inzake de wolf – en bijna alles over het leven moet hij nog leren.

Je laat iemand in je opgaan, zich in je nestelen, je van binnen bepleiste­ren en dan wil je ook nog jezelf zijn!

Nee, nee, er niet op vooruitgaan. Reizen om armer te worden. Dat is wat je nodig hebt.

Denk aan hen die je zijn voorgegaan. Ze hebben alles ontluisterd wat ze begrepen hebben.

Alle denken stagneert na enige tijd. Denk om te ontsnappen; allereerst aan hun gedachten-fuiken, vervolgens aan jouw gedachten-fuiken.

Verwerkelijking. Niet te veel. Slechts zoveel als nodig is om met rust te worden gelaten met de verwerkelijkingen, zodat je, dromend, op je eentje, weldra in het onwerkelijke kunt terugkeren, in het onverwerke­lijkte, waar de verwerkelijking je niets kan schelen.

Je vergissingen moet je afmaken, sommige althans, zodat je kunt nagaan tot welk type ze behoren. Zoniet, dan blijf je halverwege steken en zul je blindelings elke keer weer hetzelfde soort vergissingen maken, je hele leven lang, wat sommigen je ‘lotsbestemming’ zullen noemen. De vijand is je patroon – dwing hem tevoorschijn te komen. Als je je lotsbestemming niet van koers kunt doen veranderen, ben je niet meer geweest dan een huurwoning.

Iemand die nooit verachting heeft ondervonden zal altijd iets missen: wat doorgaans ontbreekt bij geestelijken, pastoors en dat soort mensen die meestentijds aan kalveren doen denken. De antistoffen ontbreken.

Zorg, als er geen zon is, dat je in het ijs rijp wordt.

Steeds zullen er enkele feiten blijven bestaan die zelfs een opstandige geest, om zichzelf gerust te stellen, kunnen dienen tot geheime en wijze, kleine en geruststellende oriëntatiepunten.

Zoek dus, zoek en probeer tenminste een paar van die steunpunten op te sporen die je, ondershands, ten onrechte rust verschaffen.

Wat je ook overkomt, laat je nimmer tot de allergrootste fout verlei­den, jezelf voor een meester te houden, zelfs niet voor een meester in het verkeerd denken. Je hebt nog veel te doen, geweldig veel, bijna alles. De dood zal een nog groene vrucht plukken.

Skiloper op de bodem van een schacht.

… Wat dom om zo vroeg intelligent te zijn geweest. Heb niet zo’n haast met aanpassen. Houd steeds enige onaangepastheid achter de hand.

Tot in de mensen ben je nooit doorgedrongen. Je hebt ze ook nooit echt waargenomen en evenmin hartgrondig liefgehad of gehaat. Je hebt ze doorgebladerd. Neem het daarom voor lief dat ook jij door hen net zo wordt doorgebladerd en niet meer bent dan bladen, een paar bladen.

Wees erop bedacht dat in iedere periode die nog komt de ene dwaas­heid door een andere zal worden vervangen. Ze ontbreekt zelden en vrijwel iedere nieuwe periode maakt zich een of andere dwaasheid ei­gen. Je loopt geen risiko je lang te vergissen.

Bewaar het nodige ectoplasma om eruit te zien als ‘hun’ tijdgenoot.

Een wijs man vermomt zijn woede dusdanig dat niemand haar herkent. Maar als hij wijs genoeg is herkent hij haar… soms.

De ploegschaar leent zich niet voor het compromis.

Iemand die in staat is met zijn hals op een gespannen draad uit te rusten zal weinig kunnen beginnen met de raadgevingen van een filosoof die een bed nodig heeft.

Wat zou je nog moeten vernietigen wanneer je eindelijk vernietigd hebt wat je wilde vernietigen? De stuwdam van alles wat je weet.

Wanneer het lijden belangrijke, rechtstreeks te gebruiken energie zou opleveren, zou er dan ook maar één technicus aarzelen met de opdracht haar op te vangen en er de nodige installaties voor te bouwen?

Met woorden als ‘vooruitgang, bevordering, algemeen belang’ zou hij de ongelukkigen de mond snoeren en de goedkeuring verwerven van degenen die door dik en dun aan het bewind weten te blijven. Daar kun je van op aan.

In een hoogontwikkelde samenleving is het voor de wreedheid, de haat en overheersing, indien ze willen voortbestaan, noodzakelijk zich te vermommen door gebruik te maken van de kunstgrepen van de mimi­cry. De vermomming in hun tegendeel zal het meest voorkomen. Inder­daad zal de haatdragende, het beste kunnen ontmoedigen, vernederen, verlammen door te doen alsof hij slechts namens anderen spreekt. Je zult erop verdacht moeten zijn dat hij zich van die zijde zal laten ken­nen.

Zolang de gedachte nog niet in een werk uitmondt is ze onderweg.

Geneer je niet plaatsen te moeten passeren die ongemakkelijk en onwaardig zijn en niet voor jou bestemd lijken. Als iemand ze uit de weg gaat om zijn ‘stand’ op te houden, zal zijn inzicht altijd het aanzien houden van weten dat halverwege is blijven steken.

Je kunt gerust zijn. Er is nog iets helders in je. In een enkel leven heb je niet alles kunnen bezoedelen.

De slang kronkelt zich niet rond een muis uit spel. Maar om – na hem verslonden te hebben – te voldoen aan de behoefte van zijn organisme aan vetten, eiwitten, assimileerbare minerale zouten enz. Zeker, zeker. Maar ongetwijfeld is het antwoord dat de slang zichzelf geeft veel mooier, ontroerender, waardiger, opwindender, verhevener wellicht, en vast veel ‘slangachtiger’

De steen is nooit het ademen deelachtig geworden. Hij doet het zonder. Hij heeft vooral met de zwaartekracht te maken.

Jij daarentegen zult veel meer met de ‘anderen’ te maken hebben, met vele anderen. Bestudeer daarom de wezens om je heen nauwgezet, behandel gesteenten zus en bomen, planten, wormen, microben zo, en dieren en mensen weer anders, zonder je ooit met wie of wat dan ook te vereenzelvigen, vooral niet met die kreaturen die het spraakvermogen hoofdzakelijk gekregen lijken te hebben om zich uiteindelijk bij de grootste gemene deler te voegen; binnen de meerderheid voelen zij zich op hun gemak, vrolijk, ontspannen omdat ze, nauwelijks begrepen en verstoken van ieder begrip, denken te begrijpen en begrepen te worden.

Je bent besmettelijk voor jezelf, vergeet dat niet. Laat je niet door je­zelf aansteken.

Iets onontbeerlijks: plaats hebben. Zonder plaats geen vriendelijkheid. Geen verdraagzaamheid, geen…, geen… Zonder plaats slechts één maar al te bekend gevoel, en ergernis als het ontoereikende resultaat ervan.

Met meer ruimte kun je meer gevoelens en meer gevarieerde gevoe­lens hebben. Waarom jezelf dat dan ontzeggen?

Als de algehele opwinding in de steden kogeltjes zou afvuren, kogeltjes die door de straten zouden rollen, zich in smalle stegen zouden opho­pen, in de hoge gebouwen over de trappen zouden stuiteren met een eentonig hamerend geluid-zou dat niet passender, juister, gezonder zijn? Natuurlijk zou het problemen scheppen. Maar zijn de menselijke hersenen niet juist bedoeld voor het oplossen van problemen?

Aan de keerzijde die de rechte kant lijkt, midden in een greep die ner­gens vat op heeft, uren lang, aan de zoom van de eindeloze verlenging van tijd en ruimte, buiten-bedrog, binnen-bedrog, boeren-bedrog, zeg eens, waar ben je mee bezig?

Wat ben jij, duistere nacht in het hart van een steen.

Je kunt het veelvoudige nog zo wantrouwen, vergeet niet het tegendeel ervan te wantrouwen, het veel te eenvoudige tegendeel: het ene. Een­heid heeft iets voldaans. Voor deze bevrediging tot elke prijs zijn overal ter wereld grenzeloze dwalingen ontstaan en aanvaard… om vervol­gens soms eeuwen lang onaangetast te blijven, hoe absurd ook, hoe zonneklaar het ook is dat ze tekort schieten.

Als je een mens bent die gedoemd is te mislukken, misluk dan vooral niet zomaar ergens.

Je komt uit een meer, in een meer keer je weer, met een zwarte blind­doek voor – toch geloof je nog altijd helder te zien!

Ingewikkeld ben je, moeilijk, kompleks, en ongrijpbaar bovendien- als je je eenvoudig voordoet, ben je een bedrieger, een leugenaar.

Dat ben je. Doe tenminste zo nu en dan moeite om oprecht te zijn in plaats van onder te duiken in de tijdsstroom of in een van die groepen waarin men zich uit vriendschap, naïviteit of hoop aaneensluit.

Je engel was zó bleek, dat je gedwongen werd een duivel voor jezelf te zoeken, alleen maar om je te kwellen. Heb je wel de juiste keuze ge­daan? Een lucifer zoals het een duivel betaamt (dat is zijn kenteken), maar niet volstrekt onevenredig aan je geringe kracht. Houd ze in de gaten. Ze vliegen elkaar in de haren, weet je.

Lever jezelf niet uit als een dichtgeregen pakket. Lach gillend; gil la­chend.

Wie zou je moeten betitelen als de volmaakte vadermoordenaar?

Geef je stem liever niet aan deze of gene beroemde systeembouwer in wie de meerderheid een bevrijder heeft gezien. Ze willen zo graag wor­den meegesleept. Ze rekenen er op. Nieuwe slavernij voor die ongeneese­lijke zonen van zonen.

Men wilde N. vermoorden.

Het blinkend lemmet van het lange mes was al op hem gericht en kon elk ogenblik in hem worden geplant.

Dat was dus het moment om een kreet te slaken, het zou zich niet opnieuw voordoen. Hij moest vlug zijn. Maar omdat het ongewoon, buitengewoon snel diende te gebeuren bij deze bijzondere ontmoeting die in geen verhouding stond tot alle eerdere ontmoetingen in zijn le­ven, was N. niet bij machte zich te verroeren zomin als zijn stembanden diep in zijn keel, of hij kon ze niet vinden, in beslag genomen als hij was door de aanblik van het onvergelijkelijke ogenblik dat zich voordeed. Zulke momenten zou hij nooit meer beleven. De moordenaar van zijn kant had zonder dralen zijn tijd benut.

Snelheid is voor dit soort mensen hoofdzaak.

N. is dus gestorven vanwege zijn beschouwelijke aard die hem duur te staan kwam.

Je parasiteert het meest wanneer je galoppeert.

Sommigen hebben hun kleinheid nodig om iets te voelen. Anderen doen een beroep op hun grootheid. Weer anderen hebben jou nodig om zich te veranderen.

Stijl – het gemak waarmee je jezelf en de wereld een houding geeft – die zou iemand maken tot wat hij is? Die bedrieglijke vaardigheid waarmee men de schrijver die haar beheerst ook nog gelukwenst? Zijn vermeende talent zal hem blijven aankleven tot hij ongemerkt verkalkt is. Stijl: (slecht) teken van onveranderde distantie (want wie gekund had, had moeten veranderen), een afstandelijke houding waarin hij ten on­rechte verhardt en zich handhaaft ten opzichte van zijn ik, mensen en dingen. Geblokkeerd! Hij had zich op zijn stijl gestort (of haar moei­zaam verworven). Terwille van een geleend leven heeft hij alles, zijn mogelijkheid tot verandering en tot mutatie laten schieten. Niet iets om trots op te zijn. Stijl die zich ontwikkelt tot een gebrek aan moed, ge­brek aan openingen, aan telkens nieuwe openingen: al met al een han­dicap. Probeer er onderuit te komen. Trek je ver genoeg in jezelf terug tot waar je stijl niet meer kan komen.

In het laagland wordt er gehandeld in heuvels. Zo gaat dat nu eenmaal.

Wespendorp. Heb je andere gekend? Je zou er toch gewoond hebben.

Als een pad Italiaans sprak, waarom zou hij op den duur geen Frans spreken?

De tijd dat we ons tussen mieren bevonden, trillend met uitgestrekte voelsprieten, staat me nog voor de geest, het was vóór de mensenfami­lie, tussen grashalmen, temidden van gevallen graankorrels. Er was niets om over na te denken. De vochtige aarde verspreidde een sterke geur. Vaag en onvoorstelbaar was de toekomst.

Buiten het feest, overal overvloed.

Feest!

Binnen wordt de muziek afgezet.

Al lange tijd heeft iemand, door niets daartoe gedwongen, de wens om op het land te werken. En wel met een hoogst eenvoudige, ongekunstel­de, primitieve ploeg. Ik veronderstel vanwege de sporen die daar in de aarde langer zichtbaar blijven dan elders, indrukwekkende voren die het hart van de mensen aanspreken.

Voorheen, toen hij nog rondtrok en zich een nomade voelde, had hij zulke voorstellingen van een gevestigd leven niet.

Zelfs wanneer je zo stom bent geweest om je te vertonen, wees gerust, ze zien je niet.

Probeer het zonder ‘hun’ steun te stellen. Zodra je om hulp roept, raak je je middelen kwijt, je geheime reserves verdwijnen, je bestaat niet meer. Je stroomt weg.

Iemand valt in het water en zinkt. De stroom wentelt hem, keert hem om, sleurt hem mee de diepte in. Hij zal niet meer boven komen. In alle openingen dringt het water binnen, het is onherroepelijk binnenge­drongen en sluit alles om hem heen af. Afgesloten longen, de ademha­ling buiten werking gesteld. Een enkele inademing, op het verkeerde moment, heeft alles doen stokken. Andere zijn niet meer mogelijk. Even moeilijk als een muur optillen. Een kwestie van enkele luttele sekonden en reeds is de tijd niet meer vóór hem noch achter hem. Het hele leven schijnt aan hem voorbij te trekken (vergissing, alleen ver­domde kleinigheden, ooit belangrijk gevonden wissewasjes, vertonen zich voor een laatste maal, trekken fluks in een rij voorbij).

Het idee van toekomst, dat alleen door de regelmatige ademhaling was blijven bestaan, houdt evenmin stand. Buiten wandelen de mensen

met heel hun ‘heden’, goed gezond, begiftigd (zonder het zelf te weten) met een regelmatige ademhaling, leverancier van toekomst, ze beseffen niet dat ze het onmisbare bezitten, en verzaligd of verbeten dromen ze van oppervlakkige, overbodige dingen.

Iemand herkennen gaat niet zomaar vanzelf, z’n vader, z’n moeder, z’n zoon of een vriend herkennen vereist een dusdanig fijngevoelige instel­ling dat je je soms afvraagt hoe men een dergelijke krachttoer zo vaak kan uithalen, vooral ’s ochtends na een lange nacht vergeven van fasci­nerende en onthutsende beelden.

Wanneer je op de levensweg een zeker punt hebt bereikt (bijvoor­beeld dat van een gevorderde leeftijd), zul je wellicht de bijbehorende moeilijkheden leren kennen. Je krijgt er de gelegenheid voor. Laat die kans niet voorbijgaan door achteloos over iets te klagen dat men onge­twijfeld een kwaal zal noemen met alles wat eraan vastzit. Oh wat ge­makkelijk om de naaste verwanten te verwarren met willekeurige voor­bijgangers van ongeveer hetzelfde postuur! Verricht in stilte, zonder van je stuk te raken (als je kunt), de nodige hoogst interessante waarne­mingen, waarom heel wat specialisten je zouden benijden, die ze altijd alleen maar van buitenaf zullen kennen. Probeer je niet meteen te ver­raden indien je wilt vermijden dat er, zonder dat ze in de gaten hebben waarom het gaat, onherroepelijke en vernederende opmerkingen over je worden gemaakt die bij hen aan de andere oever voor gedachten worden versleten.

Maak een grapje zodra er gevaar dreigt.

Wanneer je op de ene plaats bent en denkt datje op een andere plaats bent, in het ene jaar en denkt datje in een ander jaar bent, maak je niet al te veel zorgen, maar ook niet te weinig. Je bent niet ontsteld en niet totaal verpletterd.

Je moet het begin zien te vinden van die doordrenking die als een geur om je heen hangt en die niet meer de gedachte toestaat dat ze er niet meer is of dat jij zonder haar bent.

Doe een stap achteruit. Zonder je van het verkeerde idee te ontdoen,

omdat je daartoe niet in staat bent, moet je – met de ongerepte aandacht die nog in je is en niet ondergestopt zal zijn-het tijdstip opsporen waar­op de nieuwe plaats is binnengedrongen, alsook het moment dat onmid­dellijk aan dat tijdstip is voorafgegaan (ogenblik of minuut of halfkwartier). Als je het vindt ben je gered uit de verkeerde plaats waar je in verstrikt was geraakt.

Soms zal die hardnekkig zijn, een andere keer minder, maar je zult toch behoorlijk van de kaart zijn.

Onbekenden of verre bekenden dienen zich aan. Ze komen als vrien­den … ai! oei! bewaar toch maar liever een veilige afstand. Zou je min­der weet hebben van de meest elementaire gedragsregels dan het eerste het beste dier?

In de geschriften van de filosoof Djatt staat geschreven: ‘Uit onze in­lichtingen alsmede uit onze overpeinzingen volgt met zekerheid dat er geen zwarten bestaan. Ze zouden niet eens kunnen bestaan. Het is een scheldwoord dat gebruikt wordt voor mensen die vies zijn en erg stin­ken of er slecht verzorgd uitzien (ongetwijfeld omdat ze onbemiddeld zijn): een scheldwoord dat zich geleidelijk aan nogal lichtvaardig heeft verbreid zodat naieve mensen hebben kunnen geloven dat zwarten echt bestaan, een zwart ras in de wereld, terwijl alleen de minachting en de wens om andere mensen omlaag te halen tot de ontdekking van dit ras heeft geleid dat niemand ooit heeft gezien. Er is geen verschil tussen u en deze zogenaamde zwarte mensen, afgezien van hun erbarmelijke toestand. Alleen de gramschap in het hart der bozen en schaamtelozen die een vijand nodig hadden om die te kunnen verachten, heeft deze mythe geschapen die gelukkig weer aan het verdwijnen is.’ Aldus sprak Meester Djatt.

Nemen we een tijdspanne van vijftien sekonden. Dat is niet veel. Toch, dat is veel. Het is een goede maatstaf. De manier waarop deze korte tijdsspanne wordt gebruikt is voldoende om de mensen van elkaar te onderscheiden en wel voor het hele leven.

Een dromerige natuur is niet alleen een karaktertrek van iemand die bij tijd en wijle in zijn leven verstrooid doet, besluiteloos is, of droomt dat hij een paard is of… generalissimus. Nee. Je hoeft maar vijftien of zelfs maar vijf of zes sekonden te hebben en je ziet de ware dromer in gepeins verzinken of wegdrijven op vlotten afval, gevolgd door andere in elkaar grijpende instortingen-uitstortingen die niemand in de hand heeft, alles stuurloos voortgesleept, onbestemd maar onafwendbaar.

De geboren dromer kan zich niet meten met wat er reëel gebeurt, met de ondergeschikte buitenwereld waarmee anderen zich bezighouden; hij neemt met een schijntje genoegen dat gedoemd is weldra te verdwij­nen of vergeten te worden of vagelijk vervormd opnieuw te beginnen.

Voortdurend langs omwegen van het ene ogenblik in het andere ver­zeild geraakt, behept met een voorkeur voor de vluchtige sekonden, blijkt de dromerige aard afgeleid door een natuurlijk afdwalende aan­dacht. Dat zal op den duur gevolgen hebben. Men zal daarvan zijn beroep willen maken. En het onteerde gedroom wordt ten schande ge­maakt door de uitgekiende lineaire literaire verbeelding… en zal ten­slotte aan de slag moeten.

Jij, van jouw kant, mag nooit een dromer onderbreken. Reken maar dat hij je zou haten.

De hoeveelheid emoties die een mens in zijn leven kan verwerken is niet onbeperkt. Velen bereiken zelfs al heel gauw hun taks. Erger nog, de waaier van wat je kunt voelen heeft maar een beperkte spanwijdte. Met veel moeite, met grote risiko’s of met veel geluk of veel list, zul je er soms in slagen haar iets verder open te vouwen, even. Maar de waaier van de natuur is zo gemaakt dat zij, als je niet voortdurend oplet, wel­dra alsmaar smaller wordt tot ze gesloten is.

Ook al ben je nog zo uitgeput, geteisterd, aan het eind van je latijn, vraag jezelf regelmatig – en onregelmatig – af: ‘Wat kan ik vandaag nog riskeren?’

Aksepteer gemeenplaatsen niet – niet omdat ze gemeengoed zijn, maar omdat ze van anderen zijn. Vind die van jezelf, bestudeer ze zonder ze aan de grote klok te hangen, maar alleen om je kennelijk noodzakelijke halve waarheden beter te leren kennen, oude gordijnen, niet helemaal uitgedoofde vergissingen die hun plaats in je leven hebben en dat niet als waarheid, maar als ruggesteun, een nogal koddige ruggesteun, oude trams in een stad die zich uitbreidt. Durf ze recht in de ogen te kijken.

Daal af, daal in jezelf af, naar dat geweldige skala van onaanzienlijke behoeften. Dat moet. Als je dat eenmaal kunt, zul je naar boven moe­ten.

Een zekere spin weeft elke ochtend in de natuur en op iedere daartoe geëigende plaats een wonderbaarlijk regelmatig web. Na een halluci­nogeen paddestoelextrakt te hebben ingenomen – die men haar met een list heeft toegediend – begint zij een web te maken waarvan de draden langzamerhand niet meer evenwijdig lopen maar scheef raken, en dat des te meer naarmate de ingenomen dosis groter is: een krankzinnig web. Op sommige plaatsen zakt het in elkaar, raakt het verward, Zygiella notata, zo heet zij, houdt niet op voordat zij het gewone formaat heeft bereikt. Echter niet meer in staat haar plan uit te voeren, een plan dat niet zomaar van vandaag of gisteren is, maar al tientallen of zelfs honderden eeuwen ongeschonden en volmaakt van moeder op dochter is overgeleverd, maakt ze fouten, sommige draden maakt ze dubbel, op andere plaatsen laat ze gaten zitten en slaat ze draden over terwijl ze normaal heel zorgvuldig is. De laatste draden zijn gestotter, een war­boel, alsof ze door een duizeling bevangen is geweest. Het werk een puinhoop, mislukt, hoe menselijk. Een spin met wie je nu verwant bent. Niets wat ooit over drugs gezegd is, heeft nauwkeuriger en direkter de stoornis en verwarring uitgedrukt. Kijk als een broer naar haar draden­ruïne. Maar wat heeft zij, Zygiella, dan wel gezien?

Ik droom in elementaire beelden, in dromen die anderen, in andere si­tuaties, andere tijden en plaatsen, en vooral in andere lichamen… heb­ben kunnen dromen. Hun primaire beelden – die ten grondslag liggen aan hun gevoelsleven – zijn antwoorden op hun honger naar alles, hun behoeften, hun neigingen (wat zou ik die graag eens zien)… op hun uitweg. Daar de beelden bij hen opkomen in de nachtelijke verlaten­heid, wanneer de ongevallen van het leven onrust in hen hebben ge­zaaid, worden ze daardoor onverhoeds aan het licht gebracht, woest door elkaar, tegelijk met andere zaken waarmee men ze nooit samen zou hebben verwacht-barokke en komiese samenklank, o zo wonder­lijk, tweeslachtig en verraderlijk –

………………………………………………………………………………………………………………………..

ik die me rechtstreeks met hun ontvelde substantie voed.

Hoeveel ontevreden genen in allen, in een ieder!

En ook jij kon anders zijn, je kon zelfs iemand zijn en… hem aksepteren.

Wie heb je je voorgenomen te zijn?

Communiceren? Wil jij ook al communiceren? Wat wil je meedelen? Je uitstortingen?-altijd maar weer dezelfde vergissing. Jullie wederzijdse uitstortingen?

Je gaat nog niet vertrouwelijk genoeg met jezelf om, zielepiet, wan­neer je denkt nog te moeten communiceren.

Op een grasveldje weiden een koe en een paard. Het voedsel is hetzelf­de, de plek is dezelfde, de baas van wie ze afhankelijk zijn is dezelfde en de jongen die ze naar huis zal brengen is dezelfde. Niettemin zijn de koe en het paard niet ‘samen’. De een graast het gras aan zijn kant, de ander aan de andere kant zonder elkaar aan te kijken, zich langzaam ver­plaatsend, nooit te dicht bij elkaar in de buurt en als het toch gebeurt schijnen ze het niet in de gaten te hebben. Geen verkeer – ze hebben geen belangstelling voor elkaar – maar evenmin agressie, ruzie, boze blikken.

Hoe beter het schrijven je afgaat (als je schrijft), hoe verder je verwijderd zult zijn van de vervulling van het zuivere, sterke, oorspronkelijke verlangen, de fundamentele wens om geen sporen achter te laten.

Welke voldoening weegt daar tegen op? Schrijver, je doet precies het tegendeel, moeizaam doe je het tegendeel!

De belangrijke uren zijn de roerloze uren. Frakties van tijd die zijn stilgezet, dode minuten als het ware-dat is watje werkelijk hebt, wat je werkelijk bent, omdat je ze niet bezit, omdat je niet door hen bezeten bent, momenten zonder eigenschappen, die je niet kunt ‘verhalen’, – horizontale uitgebreidheid over bodemloze putten.

Wil je echt de ladder opklimmen? Ook wanneer je als gehangene eindigt?

Omring je met een onbevredigende omgeving. Wat van waarde is, ga het uit de weg. Nooit een volmaakte cirkel, als je stimulansen nodig hebt. Beter omgeven door afgrijselijks dan ingedommeld in het tevre­denstellende.

Boven de moerassen zingen de vogels niet uit volle borst.

Maar in het struikgewas, wat een gekwinkeleer!

Ken je code en houd voor je wat je maar voor je kunt houden. Wend je af van de listigen met hun gespitste oren.

In de oudste vertellingen van de wereld wordt er telkenmale op gewe­zen hoe bijzonder belangrijk het is om geheimen te bewaren. Ben je vergeten hoe gevaarlijk het is, aan iets ruchtbaarheid te geven. Tal van samenlevingen die over een elementaire wijsheid beschikken hebben voor de jongemannen een inwijdingsritueel ingesteld – een zware proef. Als ze in staat zijn niet te schreeuwen, zullen ze te zijner tijd een geheim kunnen bewaren. Pas dan mogen ze toetreden tot de wereld der volwas­senen. Niet eerder. Wie zou zo gek zijn om een geheim toe te vertrou­wen aan iemand die zichzelf niet kan beheersen.

Een kikkerhart, je moet het gezien hebben als het uit het lijf gehaald is en in een glas met een passende vloeistof gedaan, als het dagen lang of nog langer door blijft kloppen. Indrukwekkender dan toen het nog in de borst van de kikvors zat, je moet het gezien hebben, van alles afge­sneden, maar nog altijd dapper, blindelings en zinloos bezig, zonder mankeren, zonder één misslag, zonder één hapering doet het zijn slag­werk, slaat, slaat voortaan voor niemand, zorgend voor een regelmatig tij net zoals wanneer het in de natuur binnen in een bescheiden kikvors­achtige aan de aders en bloedvaten van een organisme gekoppeld onge­veer iedere sekonde een golf van bloed, rode en witte bloedlichaam­pjes … en de hele rest voortstuwt. Al vanaf het embryo, vanaf het ei was het aan de gang, bracht het op gang, verzorgde het de omloop.

Er waren doorzetters voor nodig zoals hij om in zoveel vijvers en plassen overal kikkers te laten rondspringen, of ze wilden of niet, de treuzelaars evengoed als de andere, voortgedreven, meegesleept door de onvermoeibare gangmaker, gedoemd om vooruit te gaan, goedschiks of kwaadschiks veroordeeld tot de toekomst, geheim van het leven.

In het dierenrijk komen ze niet voor, handen, die genegenheids- en zachtheidsinstrumenten, die ongelooflijk goed kunnen strelen…

Ook de dieren die het toelaten (het strelen) doen zelf niets terug, behalve katten soms die op het juiste moment weer het avontuurlijk leven kunnen hervatten.

Andere dieren gaan er zelfs aan kapot, aan die genegenheid. Als ze er eenmaal aan gewend zijn, kunnen ze er niet meer buiten. Leven zonder strelingen wordt ondraaglijk voor hen. Onvervangbare hand.

Daardoor, door dat speciale vermogen tot strelen (terwijl de hand van de aap, van de bever en van andere kleine knaagdieren hard blijft, eeltig, onaangenaam of gevoelloos) lijkt dat agressieve, ongeduldige en berekenende wezen dat de mens is voorbestemd tot zachtheid en

genegenheid… Als je kinderen hun gang zou laten gaan zouden ze wolven en panters aaien. Deze bijzondere eigenschap die nogal schril afsteekt bij hun andere neigingen zou een aanwijzing kunnen zijn waar­om de mensen, in weerwil van goede en soms zeer goede bedoelingen, in hun geheel genomen half af zijn en – volken evengoed als individuen – labiele wezens blijven die niet lang te vertrouwen zijn.

In de hand meer tederheid dan in het hart en in het hart meer dan in het gedrag.

Het moet vooral de hand zijn geweest die de mens evenzeer tot be­werker, fouilleerder, onderzoeker, handwerksman, werker, wurger… en speler heeft gemaakt en daardoor zo bijzonder inkonsekwent… en duivels veelzijdig.

Maar wat dan nog? Als zij werkelijk de basis vormt, zou men haar dan niet eens speciaal onder handen moeten nemen, echter zonder gymnastiek of‘Mudra’. Ze is alleen maar teveel geïndoktrineerd en op het nut gericht geweest.

Probeer erachter te komen wat haar ‘eigen’ gebaren zijn, de gebaren waar ze zin in heeft en waarmee ze je weer enigszins kan fatsoeneren. Dans van de hand. Ga na wat de effekten ervan zijn op korte en lange termijn. Goud waard, vooral als je nooit een man van veel gebaren bent geweest. Dat heb je gemist en niet watje vagelijk elders zocht, in studies en naslagwerken. Keer on voor waardelijk terug naar de hand.

Er zijn massa’s muziekinstrumenten in de wereld bekend. Maar geen die afschuwelijk klinken, uit geen enkele periode, zelfs niet de meest sombere.

Ook al was het leven van de mensen primitief, hard, zeer hard. In sommige samenlevingen wordt de hand afgehakt voor een eenvoudige diefstal: iemand die een grijpstuiver gestolen heeft wordt z’n hand in mootjes gehakt… het vonnis wordt terstond uitgevoerd. Toch luisteren de dief, de bestolene, de getuige en de rechter allemaal graag naar de muziek van harmoniese instrumenten. Ze willen geen andere. Ze verwachten van die instrumenten klanken die bekoren.

Alleen om elkaar op een bepaalde manier te verstaan zijn talen ontstaan. En talloze dialekten. Clantalen, tegen-talen, oppositie-talen. Plat tegenover taal.

De taal minder mooi maken, meer ‘handlanger’, lager bij de grond.

Talen ontstaan, gaan een eigen leven leiden. De al te mooie talen lopen gevaar. De mensen hebben immers ook behoefte aan betekenisloos­heid, vertrouwdheid, luchtigheid. Overal dialekt en plat, die passen beter bij de alledaagse werkelijkheid, barokker, kleurrijker, landelij­ker.

Traag en doof, de oorlog der talen. Tegenwoordig verloopt ze weer anders.

Men kent heel wat groepen arme mensen; maar geen arme talen. Ze hebben allemaal duizenden woorden. Ze wemelen van subtiliteiten die je niet zou verwachten. Enorm bezit terwijl dezelfde bevolking nauwe­lijks kleren aan het lijf heeft, slecht gehuisvest is en soms maar heel enkele, niet eens al te beste gereedschappen heeft en geen andere zoekt.

 

Uit: Poteaux d’angle, 1981