Wanneer ik mijn geheugen wantrouw – de neuroticus doet dit, zoals bekend, in opvallende mate, maar ook de normale mens heeft er alle reden toe-, kan ik het functioneren ervan completeren en waarborgen door voor mijzelf een schriftelijke aantekening te maken. Het vlak dat deze aantekening vasthoudt, de schrijflei of het vel papier, is dan als het ware een gematerialiseerd deel van het herinneringsapparaat, dat ik anders onzichtbaar in mij draag. Wanneer ik alleen de plaats noteer waar de aldus vastgelegde ‘herinnering’ opgeslagen is, kan ik haar op ieder gewenst moment ‘reproduceren’, en ik ben er dan zeker van dat ze onveranderd is gebleven, dus ontkomen is aan de misvormingen waaraan ze wellicht in mijn geheugen onderworpen zou zijn geweest.
Wanneer ik mij op ruime schaal van deze techniek wil bedienen om het functioneren van mijn geheugen te verbeteren, constateer ik dat mij twee verschillende methoden ten dienste staan. Ik kan ten eerste een schrijfvlak kiezen dat de eraan toevertrouwde notitie voor onbepaalde duur in ongeschonden staat bewaart, dus een vel papier waarop ik met inkt schrijf. Ik krijg dan een ‘blijvend herinneringsspoor’. Het nadeel van deze methode is dat de capaciteit van het schrijfvlak weldra volledig verbruikt is. Het vel is vol, biedt geen ruimte voor nieuwe aantekeningen, en ik zie mij genoodzaakt een ander, nog onbeschreven vel te gebruiken. Ook kan het voordeel van deze methode, dat ze een ‘blijvend spoor’ oplevert, zijn waarde voor mij verliezen, wanneer namelijk mijn interesse voor de notitie na enige tijd verdwenen is en ik haar niet meer in mijn geheugen wil ‘vasthouden’. Beide tekortkomingen kleven niet aan de andere methode. Wanneer ik bij voorbeeld met krijt op een lei schrijf, heb ik een vlak dat voor een ongelimiteerde periode zijn capaciteit behoudt en waarop ik de aantekeningen kan vernietigen zodra ze mij niet meer interesseren, zonder dat ik dan het schrijfvlak zelf behoef weg te gooien. Het nadeel is hier, dat ik niet een blijvend spoor kan behouden. Wil ik nieuwe notities op de lei aanbrengen, dan moet ik de notities die reeds op de lei staan, uitwissen. Ongelimiteerde capaciteit en behoud van blijvende sporen schijnen elkaar dus uit te sluiten bij de apparaten die wij ter vervanging van ons geheugen gebruiken: er moet een nieuw opnemend vlak komen óf de aantekening moet vernietigd worden.
De hulpapparaten die wij ter verbetering of versterking van onze zintuiglijke functies uitgevonden hebben, zijn alle geconstrueerd als het zintuig zelf of als onderdelen daarvan (bril, fotocamera, gehoorbuis, enz.). Hiermee vergeleken schijnen de hulpapparaten voor ons geheugen bijzonder gebrekkig te zijn, want ons psychische apparaat doet juist datgene waartoe deze apparaten niet in staat zijn; het heeft een ongelimiteerde capaciteit voor het opnemen van steeds nieuwe waarnemingen en schept toch blijvende – zij het niet onveranderlijke – herinneringssporen hiervan. Ik heb reeds in Die Traumdeutung het vermoeden uitgesproken dat deze ongewone capaciteit is toe te schrijven aan de werking van twee verschillende systemen (organen van het psychische apparaat). Wij zouden over een systeem W-Bw [Waarneming-Bewustzijn] beschikken, dat de waarnemingen registreert maar daarvan geen blijvend spoor bewaart, zodat het zich tegenover elke nieuwe waarneming kan gedragen als een onbeschreven blad. De blijvende sporen van de geregistreerde excitaties zouden in de hierachter gelegen ‘herinneringssystemen’ tot stand komen. Later (Jenseits des Lustprinzips) heb ik er de opmerking aan toegevoegd dat het onverklaarbare fenomeen van het bewustzijn ontstaat in het waarnemingssysteem in de plaats van de blijvende sporen.
Niet zo lang geleden is nu onder de naam toverblok een klein apparaat in de handel gekomen waarvan men betere verwachtingen heeft dan van een vel papier of een lei. Het heeft niet de pretentie méér te zijn dan een schrijflei waarop men de aantekeningen met een simpele beweging van de hand kan verwijderen. Onderwerpt men het aan een nader onderzoek, dan ontdekt men dat de constructie ervan een opmerkelijke overeenkomst met de door mij veronderstelde bouw van ons waarnemingsapparaat vertoont, en raakt men ervan overtuigd dat het werkelijk beide functies kan vervullen: een altijd beschikbaar vlak dat opneemt, en blijvende sporen van de opgenomen aantekeningen.
Het toverblok is een door een papierrand omlijste lei, bestaande uit een massa donkerbruine hars of was, waarover een dun, transparant vel is gelegd dat van boven aan het wastafeltje vast zit en van onderen er losjes tegenaan kleeft. Dit vel is het interessantste onderdeel van het kleine apparaat. Het bestaat zelf uit twee lagen, die van elkaar losgemaakt kunnen worden, behalve aan de beide dwarszijden. De opperlaag is een doorzichtige celluloidplaat, de onderlaag een dun, dus transparant waspapier. Wanneer het apparaat niet wordt gebruikt, kleeft de achterkant van het waspapier losjes tegen de voorkant van het wastafeltje aan.
Als men dit toverblok wil gebruiken, schrijft men op de celluloidplaat van het schutblad dat het wastafeltje afdekt. Daarvoor heeft men geen potlood of krijt nodig, want het schrijven berust niet op het principe dat materiaal aan het opnemende vlak afgestaan wordt. Het is een terugkeer naar de manier waarop men in de oudheid op kleitabletten en wastafeltjes schreef. Een scherpe stijl krast het oppervlak, waarvan de inkepingen het ‘schrift’ geven. Bij het toverblok gebeurt dit krassen niet rechtstreeks, maar via het eroverheen liggende schutblad. De stijl drukt op de plaatsen waar hij het schutblad raakt de achterkant van het waspapier tegen het wastafeltje aan, en de daardoor onstane groeven worden op het verder gladde, grauw-witte oppervlak van het celluloid als donker schrift zichtbaar. Wil men het opgeschrevene vernietigen, dan is het voldoende het samengestelde schutblad vanaf de vrije onderkant met een lichte ruk van het wastafeltje los te maken. Het nauwe contact tussen waspapier en wastafeltje op de ingekraste plaatsen, waarop het zichtbaar worden van het schrift berustte, wordt daarmee opgeheven en is ook niet meer te herstellen als de beide elkaar weer raken. Het toverblok is nu ontdaan van schrift en gereed om nieuwe aantekeningen op te nemen.
De kleine onvolkomenheden van het apparaat zijn voor ons natuurlijk niet van belang, aangezien wij alleen de punten van overeenkomst met de structuur van het psychische waarnemingsapparaat willen nagaan.
Als men, terwijl het toverblok beschreven is, de celluloidplaat voorzichtig van het waspapier losmaakt, ziet men het schrift even duidelijk op het vlak van het waspapier, en kan men de vraag opwerpen waartoe de celluloidplaat van het schutblad eigenlijk dient. Een experiment maakt dan duidelijk dat het dunne papier zeer gemakkelijk zou kreukelen of scheuren indien men het rechtstreeks beschreef met de stijl. Het celluloidvel is dus een beschermend omhulsel voor het waspapier, dat schadelijke inwerkingen van buiten moet tegenhouden. Het celluloid is een ‘prikkelwering’; de laag die eigenlijk de prikkels registreert, is het papier. Ik kan op dit punt refereren aan Jenseits des Lustprinzips, waar ik uiteengezet heb dat ons psychische waarnemingsapparaat bestaat uit twee lagen, een externe prikkelwering, die de omvang van de binnenkomende excitaties moet verminderen, en het prikkels opnemende oppervlak daarachter, het systeem W-Bw.
De analogie zou niet veel waarde hebben indien wij het hierbij moesten laten. Maakt men het totale schutblad – celluloid en waspapier – los van het wastafeltje, dan verdwijnt het schrift en komt later, zoals gezegd, ook niet meer terug. Het oppervlak van het toverblok is ontdaan van schrift en in staat nieuw schrift op te nemen. Moeiteloos valt echter vast te stellen dat het blijvende spoor van het geschrevene op het wastafeltje zelf bewaard blijft en bij adequate belichting te lezen is. Het blok verschaft dus niet alleen, zoals de lei, een steeds opnieuw te gebruiken opnemend vlak, maar ook blijvende sporen van het opgeschrevene, zoals de gewone blocnote; het toverblok lost het probleem van het combineren van beide functies op, door ze over twee aparte, onderling verbonden bestanddelen – systemen – te verdelen. Dat is echter precies dezelfde manier als waarop volgens mijn hierboven genoemde hypothese ons psychische apparaat zich van de waarnemingsfunctie kwijt. De prikkels opnemende laag – het systeem W-Bw – vormt geen blijvende sporen, de fundamenten van de herinnering komen in andere, aangrenzende systemen tot stand.
Wij behoeven ons daarbij niet te storen aan het feit dat de blijvende sporen van de geregistreerde aantekeningen niet benut worden bij het toverblok; het is voldoende dat ze aanwezig zijn. Ergens moet per slot van rekening de analogie tussen een dergelijk hulpapparaat en het prototypische orgaan ophouden. Het toverblok kan immers ook niet het eenmaal verdwenen schrift van binnenuit opnieuw ‘reproduceren’; het zou werkelijk een toverblok zijn, indien het daartoe, net als ons geheugen, in staat was. Niettemin lijkt het mij thans niet al te gewaagd het uit celluloid en waspapier bestaande schutblad gelijk te stellen met het systeem W-Bw en zijn prikkelwering, het wastafeltje met het onbewuste daarachter, het zichtbaar worden van het schrift en zijn verdwijnen met het opflakkeren en uitdoven van het bewustzijn bij de waarneming. Ik moet evenwel erkennen dat ik geneigd ben de parallel nog verder door te trekken.
Bij het toverblok verdwijnt het schrift telkens wanneer het nauwe contact tussen het papier, dat de prikkel registreert, en het wastafeltje, dat de indruk bewaart, opgeheven wordt. Dat stemt overeen met een voorstelling die ik mij al lang over het functioneren van het psychische waarnemingsapparaat gemaakt, maar tot dusver voor mij gehouden heb. Ik heb verondersteld dat bezettingsinnervaties in snelle periodieke pulsen vanuit het inwendige naar het volledig poreuze systeem W-Bw gezonden en daaruit weer teruggetrokken worden. Zolang het systeem op deze manier bezet is, registreert het de met bewustzijn gepaard gaande waarnemingen en transporteert het de excitatie verder naar de onbewuste herinneringssystemen; zodra de bezetting wordt teruggetrokken, dooft het bewustzijn uit en wordt de werking van het systeem stopgezet. Het is alsof het onbewuste door middel van het systeem W-Bw voelsprieten de buitenwereld in steekt, die snel worden teruggetrokken wanneer ze monsters uit de aldaar aanwezige excitaties getrokken hebben. Ik liet dus de onderbrekingen, die bij het toverblok van buitenaf geschieden, door de discontinuïteit van de innervatiestroom tot stand komen, en in plaats van een werkelijke opheffing van het contact was er in mijn hypothese sprake van de periodiek optredende prikkelongevoeligheid van het waarnemingssysteem. Voorts vermoedde ik dat deze discontinue werkwijze van het systeem W-Bw ten grondslag ligt aan het ontstaan van de voorstelling van tijd.
Verbeeldt men zich dat één hand het oppervlak van het toverblok beschrijft terwijl een andere periodiek het schutblad losmaakt van het wastafeltje, dan zou dat een veraanschouwelij king zijn van de manier waarop ik mij het functioneren van ons psychische waarnemingsapparaat poogde voor te stellen.