Beleven we een ‘revival’ van het lange gedicht? Op die vraag wordt in dit nummer door een aantal schrijvers een antwoord gezocht. De ene vraag lokt in dit geval de andere uit: wat is een lang gedicht? Wat zijn de voordelen ervan, wat de beperkingen, wat de gevaren die de dichter bedreigen die zich aan het avontuur van het lange gedicht waagt?

Deze kwesties worden voor het lange gedicht in het algemeen besproken door Pieter de Meijer, Lars Gustafsson en Robert Anker. Lange gedichten en hun dichters – Derek Walcott, Gunnar Ekelöf, Näzim Hikmet worden besproken door respectievelijk Onno Kosters, H.C. ten Berge en Jacq Vogelaar. Voorbeelden van lange gedichten, in het Nederlands en in vertaling, zijn er van Seamus Heaney, Lars Gustafsson, Craig Raine, Michael Ondaatje, Huub Beurskens, H.H. ter Balkt en Franco Loi. Ronald de Rooy stelt de vraag aan de orde of er sprake is van een ‘terugkeer’ van het lange gedicht in de Italiaanse poëzie.

De grotere omvang van Raster maakt het mogelijk het themagedeelte van dit nummer aan te vullen met nieuw Nederlands proza en proza in vertaling. J.J. Oversteegen zet zijn persoonlijke leesgeschiedenis voort. Kees Fens slaat een aflevering over.