Pharmakos

 

In dit vertrek onveranderlijk tijdelijk

geven ramen en deuren uit op buiten, natuurlijk

waarom niet als ik ga kom ik weer

 

Keert het weer om zie ik midden in de ruimte

een deur

op zichzelf gesteld

zonder wand

doorgang alleen maar doorgang

wie er onderdoor gaat blijft hier

wie binnenkomt blijft buiten staan

 

Gesteld dat het een deur is dan open én dicht

in dezelfde onvoltooid verleden toekomstige tijd

die aan de ene kant een andere taal spreekt

en aan de andere kant die van hier

hier spreekt hij van daar

en daar spreekt hij van hier

 

Er gaat niets door

van hoorn noch ivoor

van oud hout

midden in de dag

deze deur die geen deur is

de droom van eens was er een boom

naverteld ‘een tweede leven’

 

Inwijding noch ontwijding in het spel

de beslissing valt

op slag van het gebogen hoofd

ik buk en de stap is gezet

 

Hiëroglyfe

 

Van het afgekruiste kind

ontcijfer het voorteken

noem het bij zijn verdonkeremaande naam

 

Was geboorte al de verwijzing

laat mij gaan

de verschrijving een wijziging van het lot

laat los

teken dat zich van vrees vervult

 

Was het de willekeur van de signatuur

de pen die ondershands beslist

en gebaart in naam van een wet

die voor zichzelf oordeelt

 

Wordt er recht gesproken over een ongeschreven leven

dan op de viersprong: geen richting de juiste

voor wie het wil voorzeggen

 

Zonder mythe verbaliseert de sfinx in den blinde

in het verhaal verstart het geheim tot grijns

voor wie de regel op zijn woord gelooft

en de letter voor waar houdt

zo niet weet waar de verschrijving

te zoeken zichzelf vergeet

 

Weg te cijferen

ka tegen ka

streep erdoor

Co Westerik: Het afgekruiste kind, 1979

 

Ikaromenippos

 

Stel je mij voor als de voor bestrafte bouwer

van een dans gevangen in steen

 

Zij en ik en zij in de geest van een onvoorbereide zoon

die in mijn plaats de zee indook

 

Om hemelend mij omlaag te halen: zie

ik val dus vliegen heeft hij nooit gekund

 

Zij het levende bewijs

dat ik tweemaal terecht

mijn eigen val had gebouwd

 

Al vloog ik aangeschoten als een kip

zonder kop door

en zag het op tijd

 

Toen het te laat was en hoorde alleen de echo

van water schateren in een hemelsbrede lachspiegel

waar ik overheen op de automaat doorvloog

 

Tot ik in een barst mijn schaduw zag scheuren

waarmee zij mij achtervolgt op veilige afstand

 

Te land en te water: blijf doen (vliegen)

watje nooit hebt gekund (zij de getuige

ondergedoken); is zij nu

geslaagd voor mijn falen

en wie gezakt in een diepzee vergeten?

 

Ikaromenippos, parodie van Lucianus op de Icarus mythe

 

Jakobs tweede stem

 

Die je maakte maakte het af

in een woord – af,

nodig alleen: adem

 

Ingehouden, stem ingekort, verbinding

verbroken en wat overblijft

aan tijd (een zee zonder)

vatbaar voor herhaling

 

Zonder bepaling kustloos:

wil tijd (wat onbestemd doorgaat)

zoveel zeggen als altijd

 

Dezelfde: de lijn van een cardiogram

die geen teken vertoont van leven

noch van het tegendeel (het gemaakte)

 

Morgen dat aan de lopende band vandaag overneemt

vandaag de dag die droom na droom paternostert

 

Onaf gemaakt dat is met een mond vol

andere taal en niets terug kunnen zeggen

dat is doorstrepen doorpraten: mond vol braak

 

Vol tegenspraak waar waarheid altijd (neem dat terug)

daar waarheid liever haar eigen tong afbijt

 

Afbraak gaat voor- én achteruit

begint bij hoog en laag

bij de schoorsteen én bij de heipaal

en jij, jij wacht op de derde etage

tijdelijk het dak van je wereld

 

Als zij het zou zeggen: een ladder, Jakob

nee, daar heeft nooit een ladder gestaan,

op slag val je – als? – het zij gezegd:

je hoort het een tel te laat

 

Nodig alleen: adem

maakt het – in een woord: af

wat je maakt maakt je

 

Ook dat een verblijfplaats voorlopig

halverwege

 

Korasion

 

I

 

De kamer die leegkomt verzegeld

 

Vertrek bezegeld met gesloten mond:

haar zal je niet meer horen

 

Uitgekeken door deuren en ramen

spijker het huis dicht: blindeer het

geziene in een zwarte (vleesetende) doos

 

Waar stof zich nestelt, vlokken op zoek

naar een gewezen kind, eenmaal verpopt

haalt zij de wind aan

die door een vergeten kier

met saterfluit en gouden regen

haar nieuw leven in zal blazen

 

Moest het huis het niet hebben van horen en zien

 

Niets sluit het af, en weer komt het

telkens weer, ongrijpbaar werkelijk:

 

Wat een beeldje en hoe sprekend

maar de mond de mond blijft dood

 

II

 

Keer het om, verklein het –

geen kooi geen val maar berging

 

Breng het ontvreemde huis onder

op zolder: grijze rat in je hoofd

tot die zijn werk heeft gedaan: niets

te herinneren over niets

na te ijlen, grijs op grijs

Loopt er zand uit de schoorsteen

wolkt er rook uit de vloernaden

gieren zwaluwstaarten rakelings

 

Voor wie een verdieping daaronder

zijn dromen nakijkt en niet wil geloven

in de onderste steen boven

 

III

 

Verschijnt onherroepelijk onveranderd

getekend voor het leven een gezicht

voor het wildvreemde raam

 

Voorgelogen, als Salomé verkleed, kleine Korè

zij draagt op handen het dampende hoofd van de vader

 

Wat je ziet ziet hij met bronzen ogen

zij debutant nog huppelt wat rondjes

op de verborgen trom achter de schermen

 

Een dans die moest eindigen in een grot

waar onder de gespannen huid

het kronkelen begon

 

Een dans die nooit zou eindigen –

verlengd verlangen tekende verplichte figuren

door op het ijs, in bezeten meanders

wonderschoon het lopend schrift dat kleine S de nek kostte

 

Waarna gekoelde wraakzucht

op schaal háár hoofd veil biedt – het schrikgezicht

dat razend door de fluit alleen

in een ijzige spiegel zichzelf hervindt

 

Korasion, zoals Salomé in de Evangeliën heet, verkleinwoord van Koré (meisje)

 

Bastet

 

Ook de borst wordt van steen

 

gaver, en een borst vergeelt niet

door een bezweet woord als albast

 

Los van papier, even doorschijnend,

voor het geaderde oog: blanco

wist het zich in het zicht

van een nietszeggende dood

 

Maakte zij zich op

baarde zij zich op voor hem

 

Maakte zij zich grimmig op

voor het einde; borst een ander woord

voor trots, hand erop

 

Bij benadering werd deze hand

van gips

 

Albast gaf haar (geen) houvast

al was alleen dat heelhuids

aan een veeg lijf

 

lijf voorheen lichaam

 

dat op eigen benen iedere dienst weigerde

aan een verkankerd lijf

dat zienderogen verging

 

maar gevloerd zo goed als rechtop: vaas

die van scherven nog aan elkaar hing

 

Een blik kon haar heel houden: oefening

in uitstel

 

Evengoed een mooi gezicht

spiegelde zij hem katterig voor:

zoals bij de vis, de kop

de ogen gaan het eerst

 

Daarna veranderden ze

 

in mensen

die men kan napraten

en voordoen

 

Spottend noemde zij hem Prinsje

omdat hij voor iemand die lag

vrij vorstelijk in genegenheid zat

 

Waar zij mee bleef zitten

 

terwijl pijn zich een weg door haar ruggenmerg

vrat en zich

 

haar afwezige blik

aan hem mee wilde geven (d’r uit

jij, kijk naar je eigen)

 

las zij hem onverbeterlijk

de les: is niet een leven

ook in bruikleen

te geef – neem het

 

Het woord brak (zij) voorgoed

 

in tweeën (beiden deden

er het zwijgen toe, lachen was niet meer

dan alabastine om een kier te dichten)

toen de deur van wat zij wachtkamer noemde

haar voor hem sloot

 

Zich achter hem sloot – was het water

dan zeilde zij voor hem uit –

en hij ver weg op de kade

het daglicht weer in stapte

 

Daar sta je, verblind door de winterzon

wat scheelt het, na vier jaar nog

 

Zo verraderlijk licht

 

en zwart het woord

dat het breken van het woord door liet

 

schemeren (als as kon lachen,

lachte zij op zich vooruit)

 

Ook het woord wordt van steen

breekbaar en even doorzichtig

 

Haar laatste gezicht dat van pijn

 

dat zij voor had gedaan alleen

misschien om de ogen te sparen

(een rode streep door het wit:

begonnen met het ene oog

dat onbewogen het andere zag verbleken)

 

als was voor de zon is zij

hem met het woord (als alibi)

ontgaan

 

* ‘ala baste, vaas van de Egyptische godin Bastet, kat-godin van de stad Baset in de Nijldelta