Het kan niemand ontgaan zijn: er gaat nogal wat veranderen in het middelbaar onderwijs. En dat terwijl er de laatste jaren al zoveel veranderd is dat het zelfs de onderwijsgevenden duizelt. Anderen moeten het spoor allang bijster zijn.

Misschien is dat de reden waarom de nu op til zijnde veranderingen zolang onbesproken zijn gebleven. Pas toen ze politiek onvermijdelijk waren geworden, ontbrandde er een vaak verhitte publieke discussie. De Volkskrant sprak, vermoedelijk niet ten onrechte, van een heuse revolutie in onderwijsland, de ingrijpendste sinds de invoering van de mammoetwet.

Twee begrippen beheersen de discussie: het studiehuis en de tweede fase. Het studiehuis betreft vooral een didactische ingreep: leerlingen moeten, geholpen door de computer, zelfstandiger gaan werken; leraren doen een stapje terug, zij worden begeleider. De tweede fase staat voor een tweevoudige ingreep: in de vakkencombinaties die worden aangeboden èn in de stof van die vakken als zodanig.

Aan die veranderingen liggen verschillende politieke motieven ten grondslag. De belangrijkste: het middelbaar onderwijs moet beter aansluiten op de universiteit en het onderwijs als geheel moet praktischer worden, het dient voor te bereiden op ‘de maatschappij van morgen’, waarin mensen voortdurend zullen moeten om- en bijscholen. Argwanende geesten vermoeden dat achter die motieven ook een bezuinigingsverlangen schuilgaat.

Vooral de humaniora, nutteloos als ze in economisch opzicht zijn, lijken zwaar te worden getroffen. Er is alle reden voor ongerustheid, ook voor Raster.

Scholen en universiteiten vormen het hart van ons culturele geheugen, zij staan in hoge mate borg voor de continuïteit van de cultuur. Het zijn ook bij uitstek de plaatsen waar jonge mensen kunnen worden geënthousiasmeerd voor literatuur en kunst. De vraag is of dat zo zal blijven.

Daar houdt Raster zich in het themagedeelte van dit nummer mee bezig. Wat is er de laatste decennia in de humaniora veranderd? Is het zo erg als sommige critici beweren?

Willern van Toorn gaat in op veranderde ideeën in de opvoeding. Dick van Halsema schrijft over zijn ervaringen als universitair docent moderne letterkunde. De redactie sprak met Frits van Oostrom over de studie neerlandistiek en de positie van de historische letterkunde. Henk Simons laat zien wat er van de klassieke talen overblijft in een dynamische, toekomstgerichte school. Frans Smits werpt licht op de controverse over het geschiedenisonderwijs: gaat het om kennis of om vaardigheden? Yves van Kempen en Krijn van der Hoofd schrijven over hun ervaringen als leraar Nederlands en Engels. Leo Prick schetst de veranderingen in het leraarschap en aan de lerarenopleidingen. Cyrille Offermans publiceert fragmenten uit zijn leesdossier: leeservaringen als leerling en als leraar. Joke Linders en Gerard de Vriend belichten de status van de jeugdliteratuur in het middelbaar onderwijs.

Verder in dit nummer: Jacq Vogelaar over Gerhard Roth; Gerhard Roth, Uit de schriften van Franz Lindner; Willem van Toorn over Bogdan Bogdanović; twee hoofdstukken uit diens herinneringen, Der verdammte Baumeister. Gedichten van Miroslav Holub en Erik Menkveld.