Voor verreweg de meeste lezers ervan zal de bijbel nog steeds een religieus gebruiksboek zijn. De vraag naar de bijbel als literatuur zal bij hen niet snel opkomen. In dit nummer van Raster gaan wij er, zonder ons in enige theoretische bespiegeling te begeven, eenvoudigweg van uit dat het kan: de bijbel lezen als literatuur.

Misschien kan het nog niet zo heel lang. De belangstelling voor de bijbel als literatuur lijkt een fenomeen dat zich pas na de Tweede Wereldoorlog is gaan voordoen, en dan vooral in het laatste kwart van de eeuw die zich nu ten einde spoedt. Tot 1946, toen de romanist Erich Auerbach Mimesis publiceerde, hielden literatuurwetenschappers zich met de ‘profane’ literatuur bezig, en theologen met de bijbel.

In het eerste hoofdstuk van zijn boek, ‘Het litteken van Odysseus’, doet Auerbach – essayerenderwijs – een poging tot vergelijking tussen twee tot dan toe eigenlijk zelden of nooit met elkaar vergeleken literaturen, die van de klassieke oudheid en de Hebreeuwse – die van de bijbel. Naast elkaar leest hij een passage uit de Odyssee en een verhaal uit Genesis, om er grote literaire verschillen uit te destilleren in de manieren waarop er verhaald en gesitueerd wordt binnen twee onderling nauwelijks verwant te noemen tradities. Auerbach verrichtte daarmee pionierswerk waarop vast wel kritiek denkbaar is – maar dat nog altijd uiterst stimulerende lectuur oplevert. Reden waarom de lezer dat eerste hoofdstuk uit Mimesis, een als zelfstandig essay te lezen klassieker, in dit nummer aantreft.

Een boek waar men het Engelse taalgebied om kan benijden, is The Literary Guide to the Bible. Het verscheen in 1987 onder redactie van Robert Alter, hebraicus en Frank Kermode, anglist. Het bevat, naast essays van diverse vaklieden over de afzonderlijke bijbelboeken van het Oude zowel als het Nieuwe Testament, meer algemene beschouwingen over bij voorbeeld de canon, de Hebreeuwse bijbelse poëzie, en de Engelse vertalingen van de bijbel. Uit dat boek hebben wij de instructieve inleiding tot het Oude Testament van de hand van Robert Alter opgenomen.

Bij Alter ligt het accent nogal sterk op het proza. De Nederlandse hebraïcus Jan Fokkelman – die in The Literary Guide to the Bible overigens de boeken Genesis en Exodus voor zijn rekening nam – schrijft in Raster over de oudtestamentische poëzie. Dat is een genre dat in vroegere vertalingen vaak niet erg opviel, als zodanig. Want die poëzie kan ook voorkomen te midden van proza. Mede door die poëzie typografisch nadrukkelijker in haar samenstellende delen te tonen, vergroot Fokkelman het begrip en de sensitiviteit voor de stijl en de zeggingskracht ervan.

Het Nederlands Bijbelgenootschap en de Katholieke Bijbelstichting zijn al een aantal jaren bezig met een gezamenlijke nieuwe bijbelvertaling voor Nederland en Vlaanderen. Die vertaling moet klaar zijn in 2002. Nicolaas Matsier sprak met de hebraicus Kees Verdegaal en de neerlandicus Arend Jan Bolhuis, het vertalersduo dat het boek Prediker voor zijn rekening nam. Ook bundelt Matsier in Raster 80 de door hem als lezer van Genesis tweewekelijks bijgehouden aantekeningen die gedurende een klein jaar gepubliceerd werden op de Achterpagina van NRc Handelsblad.

Een aantal auteurs is gevraagd om een bepaalde bijbelplaats, die men zich goed meende te herinneren, opnieuw in ogenschouw te nemen en van dat hernieuwde bezoek proza of poëzie te maken. Dat zijn dan acht bijdragen geworden: van Sem Dresden, Eva Gerlach, Hans Kloos, K. Michel, Tonnus Oosterhoff, Gary Schwartz, Willem van Toom en Ger Verrips.

De poëzie die dit nummer – los van het themagedeelte – bevat, is van Jamne Ensslin, Eva Gerlach, Hester Knibbe en Hans Tentije. En tot slot is daar, in aflevering xi van J.J. Oversteegens kroniek ‘Kwestie van lezen’, het vervolg van zijn portret van Bobi Bazlen.