Voor een deel zou dit extranummer (125) – een afscheidscadeau van De Bezige Bij, die Raster maar liefst sinds 1972 loyaal en royaal heeft uitgegeven, waarvoor hulde – gezien kunnen worden als een boekhoudkundig verslag van vele Rasters: tijdschrift in boekvorm, boeken in tijdschriftvorm en ook nog boeken. Maar het naslagwerk wordt omlijst door een aantal reacties van lezers. Misschien had de redactie vaker om lezersreacties moeten vragen. Via een omweg is dat trouwens toch regelmatig gebeurd: auteurs en vertalers gingen meestal gretig op een verzoek om een bijdrage in, omdat ze lezers waren die het blad een goed hart toedroegen. In dit nummer wordt dat voor één keer hardop gezegd.

Vooraf een paar feiten om de loopbaan van Raster vanaf 1967 te kunnen volgen. Die wordt getraceerd in een bibliografisch overzicht van het ‘tijdschrift in boekvorm’, zoals Raster zich sinds 1977 noemt, bij wijze van gebruiksaanduiding.

In het laatste nummer van het literair tijdschrift Merlyn, november 1966, stond de aankondiging van het eerste nummer van Raster, een nieuw drie-maandelijks tijdschrift onder redactie van H. C. ten Berge, te verschijnen vanaf 1 april 1967. Het eenmanstijdschrift heeft het zes jaar uitgehouden, eerst uitgegeven door Van Ditmar, na een jaar door Athenaeum-Polak & van Gennep. Laten we het Raster I (1967-1972) noemen.

Daarna verscheen, in onregelmatige termijnen, onder de naam Rasterreeks bij uitgeverij De Bezige Bij een zestal boeken, met in 1972 als dubbelnummer Kunst als kritiek van J. F. Vogelaar, gevolgd door Graf voor Anatole van Stéphane Mallarmé, vertaald en ingeleid door Rein Bloem, De dood is de jager van H. C. ten Berge, Praag schrijven van Daniël Robberechts, Het mes in het beeld en andere verhalen van J. F. Vogelaar, Daniël Robberechts, Lidy van Marissing en H. Verdaasdonk, en De raaf in de walvis van H.C. ten Berge.

Dit interregnum duurde van 1972 tot 1976, de opmaat voor Raster II (1977-2008).

Toen het blad in 1977 heropgericht werd als een reeks kwartaalschriften, en weer een tijdschrift werd, bleef de boekvorm gehandhaafd en voegden zich drie nieuwe redactieleden bij Ten Berge: J. Bernlef, Pieter de Meijer en J. F. Vogelaar. Er waren enkele redenen om het tijdschrift uit te geven in de vorm van een boek. Ten eerste was het een rechtstreekse voortzetting van de zojuist genoemde reeks boeken. Een praktische overweging was dat Raster voor de subsidie zijn status aparte behield: tot dan moest voor elk Rasterboek subsidie worden aangevraagd, na de heroprichting kreeg Raster voor elke jaargang van vier afleveringen een substantieel deel van de productiekosten vergoed. De ironie wil dat een paar jaar later Raster het model werd voor de subsidiëring van alle tijdschriften. Maar het blad moest dat, volgens het adagium ‘gelijke monniken…’, bekopen met een geduchte vermindering van het subsidiebedrag. Dat Raster een hele jaargang heeft overgeslagen (1987) had daarmee te maken; het is door weinigen opgemerkt, zomin als het feit dat Raster 40 een beloken afscheidsnummer was.

Dankzij de boekvorm werd ook de schijn vermeden dat met een nieuwe aflevering de vorige verouderd was. Rasters hoorden in de boekenkast te staan, rechtop, met geprofileerde ruggen. Dat werd de redactie ingepeperd toen er een tijdlang – van nr. 5 tot nr. 17 – terwille van afbeeldingen en typografische fratsen voor een groter formaat werd gekozen, en dat was een maatje te groot voor de boekenkast. Vanaf Raster 17 werden het gewoon weer boeken. In zekere zin heeft de boekvorm ook de thematische aanpak gedicteerd: het was balanceren tussen een gecomponeerd boek en de improvisatie- en combinatiemogelijkheden van een tijdschrift. Een thema, zeker als het niet lukraak gekozen is en een voorgeschiedenis heeft, blijkt naarmate men het langer en aandachtiger onderzoekt, steeds meer kanten te bezitten en in die zin ingewikkelder te worden. Met een enkele beschouwing is het dan niet gedaan; dat kost tijd én plaatsruimte, ofschoon er per nummer een groter of minder groot deel werd ingeruimd voor nieuwe poëzie, kleinere thema’s, vaste kronieken en losse bijdragen. Aan een nummer dat is opgezet rond een thema werkt een redactie uiteraard anders dan wanneer zij de ene aflevering na de andere vult met een keuze uit ingezonden of aanwezige kopij. Aan het aanzoeken van auteurs en het selecteren van te vertalen teksten ging vaak een lange periode van lezen, zoeken en bespreken vooraf. Dat was het voornaamste werk van de redactie, meer dan alleen het praktische gedoe, dat natuurlijk ook gedaan moest worden. Bij het dubbelnummer is ook al iets over die thematische werkwijze gezegd; uiteindelijk telt alleen het resultaat – een blad wordt niet gemaakt met intenties, programma’s en PR. Een redactie moet ook niet zichzelf gaan recenseren, zelfs niet in het allerallerlaatste nummer.

Vóór 1977 zijn er Rasterboeken verschenen, erna ook: twee delen Het literair klimaat (1970 – 1985 en 1986 – 1992, min of meer als voortzetting van de twee delen Literair lustrum van de redactie van Merlyn). In 1994 ging er, parallel aan het tijdschrift, bij De Bezige Bij een nieuwe serie Rasterboeken van start, waarin tot 2002 verschenen zijn: Vergeetwoordenboek; Barbaar in de tuin van Zbigniew Herbert; Stenen van Roger Caillois; Meneer Teste van Paul Valéry; De stilte van het lichaam van Guido Ceronetti; Herinneringen aan het buitengewone in leven, werken en ontdekkingen van Martinus Scriblerus van Jonathan Swift, Alexander Pope e.a.; Een ander antwoord van John Berger; Uit het oog van Jacq Vogelaar; Dag lieve vis van Cyrille Offermans; Nacht- en dagwerk van Martin Reints; Een sluimerend systeem van Nicolaas Matsier; Berichten van Kolyma van Varlam Sjalamov; De terugkeer van Philip Latinovicz van Miroslav Krleža. Deze onregelmatige boekenreeks, waarvan de laatste delen als Rasterboeken incognito ter wereld gekomen zijn, zou Raster IIa kunnen heten, met de a van appendix.

In 2002 verscheen bij De Bezige Bij bij gelegenheid van het ronde getal 100 nog een uitgebreide bloemlezing in negen hoofdstukken: Ga ik weet niet waar, Haal ik weet niet wat, een keuze uit honderd maal Raster.

Had de redactie van Raster dan helemaal geen programma? Natuurlijk wel, zij het een programma dat met elk nummer een nieuwe gestalte aannam, of liever gezegd: ontwikkeld werd. Een blauwdruk is er nooit geweest, wel wensen – en elke redacteur bracht met zijn werk een eigen richting mee; ondanks alle verschillen konden die richtingen wonderwel met elkaar overweg. Pieter de Meijer is nagegaan wat voor sporen een en ander in de literaire overzichten heeft achtergelaten. Wat daarbij opvalt is dat de geschiedschrijvers nogal eens genoegen nemen met het overschrijven van door krantenscribenten gebezigde adjectieven en karakteristieken, gevoegd bij een parafrase van wat programmatische uitspraken. Gelezen hebben ze Raster nauwelijks, laat staan gevolgd – Hugo Brems noemt in zijn Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005 (uit 2006) geen enkel nummer van Raster na 1979.

Hoewel het werkterrein van Raster niet minder dan de hele wereld van de literatuur was, misschien wel mét omstreken, was de afbakening van Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-2005 de werkplaats overzichtelijk: voor de benadering van een thema was bepalend wat de redactie er literair mee kon doen.

Na tien jaar maakte de redactie in Raster 40 (1986) een balans op. De eindafrekening bleek mettertijd een tussenbalans: ‘Het literaire landschap lijkt nationaler en verkavelder dan ooit,’ stond in het redactioneel dat naging wat voor etiketten er op het blad geplakt werden, en uit wat voor oude voorraad die werden opgevist, om vast te stellen dat de problemen van de cultuurindustrie andere waren dan het landjepik in de Nederlandse literatuur deed vermoeden. Laten we aan het werk gaan, was de conclusie, laten we verdergaan op de weg die Raster in 1977 had ingeslagen. Uit de inleiding van het eerste nummer werd de volgende passage geciteerd: ‘De redaktie kiest voor literatuur als avontuur. Taalkundige grenzen zijn daarbij van ondergeschikt belang, al is de redaktie zich bewust van de praktische problemen die zich bij de uitvoering van sommige plannen kunnen voordoen, het is evenwel van belang hier vast te stellen, dat het literaire klimaat in Nederland van de zeventiger jaren weinig bevorderlijk lijkt voor het schrijven en onderzoeken van nog niet aanvaarde, riskante vormen van literatuur. Mede daarom acht Raster het gewenst om scheppend werk vergezeld te doen gaan van kritische beschouwingen, die het voor de lezer kunnen plaatsen in een raam dat uitzicht biedt op meer dan een strikt nationaal-literair landschap. Het houdt tevens in dat die kritische beschouwingen niet om de verbindingen tussen literatuur en samenleving heen kunnen.’

De toenmalige redactie vroeg zich daarop af: ‘Moet dit beleid na tien jaar, onder een gedeeltelijk anders samengestelde redaktie, worden bijgesteld of zelfs totaal veranderd? Het antwoord luidt (misschien helaas) ontkennend.’

Als uitgangspunt voor dat jubileumnummer diende een essay van George Steiner, ‘Na het boek?’. De redactie vroeg een aantal vaste medewerkers daarop te reageren: ‘In het artikel signaleert Steiner een toenemende kloof “tussen het semi- of subalfabetisme van de moderne massamedia en de idealen van het geletterde denken in de oude betekenis van het woord.” Hoe geletterd is vandaag nog geletterd? Steiners visie mag dan somber zijn – hij voorziet een nieuwe kleine elite van geschoolde boekenlezers tegenover een toenemende massa half-literaten –, zijn bezorgdheid om het in stand houden van de traditie als noodzakelijk referentiekader voor zowel lezer als schrijver delen wij. Zonder dat referentiekader wordt ieder boek een losstaand incident zonder verdere gevolgen. Over de vormen waarin dat referentiekader in de toekomst zal worden overgedragen verschillen de medewerkers aan dit nummer op een aantrekkelijke manier van mening. De vele tegenspraken en meningsverschillen klinken ons dan ook na tien jaar Raster als muziek in de oren.’

Zo was het in 1986, en tot in 2008 klonk er nog eens in zo’n vijfentachtig Rasters van die ketelmuziek, een enkele keer hard (voor hardhorenden), meestal sordino (voor goede verstaanders).

Het laatste woord zij aan de lezer. – De lezer zij dank.

Er is nog een leven na de dood. Sinds kort kunnen althans enkele jaargangen Raster (97 t/m/ 108, 2002/03/04) integraal op het internet gelezen worden, in de digitale bibliotheek (dbnl.org/titels).