Begin oktober stuurde ik namens de redactie aan de componist Dick Raaijmakers, die in Den Haag woont en met wie het contact al langere tijd sporadisch was geworden,een brief met de uitnodiging iets te doen voor het slotnummer van Raster. Befaamd was zijn beeldessay van ongeveer vijftig pagina’s in Raster 6/1978: ‘De kunst van het machine lezen’. Dick kende ik van zijn Ideofonen in het Haags Gemeentemuseum en het Stedelijk Museum in Amsterdam, begin jaren zeventig, en ik had hem als technisch middelpunt bezig gezien in de groep musici Het Leven aan het Haags Conservatorium, waar hij ook docent elektronische muziek was. Zijn werkterrein was voor hem de combinatie van beeldende kunst, techniek, elektronische muziek en muziektheater, én leren: sinds 1968 was hij bezig met foto-kinetische objecten als ‘leer’-apparaten. Hij had nog nooit geschreven toen ik hem medio jaren ’70 vroeg, iets van wat hij in zijn studio voor elektronische muziek allemaal deed op papier te laten zien – dat laten zien nam hij letterlijk door zijn beeldmateriaal van apparaten, machines, diagrammen en plattegronden op postzegelformaat af te drukken en elk plaatje afzonderlijk te bespreken: tezamen in het Rasternummer, dat onder de noemer De kunst van de machine rond Raaijmakers essay was opgebouwd, zelf een soort kijk & leesmachine, of de blauwdruk ervan. Daarna hebben er in het blad nog ettelijke bijdragen van hem gestaan; alle reden om hem uit te nodigen voor dit laatste nummer. De brief stuurde ik met een persoonlijk krabbeltje eronder per gewone post naar zijn adres in Den Haag, in de hoop dat het nog hetzelfde was als tientallen jaren geleden. Hier zijn reactie met een uitleg waarom die wat langer had geduurd. (JFV)

 

Beste Jacq,
door jouw bericht werd ik overvoerd door dankbare herinneringen aan de periode dat ik op jouw uitnodiging het essay De Kunst van het Machinelezen kon schrijven. Zelfs jaren daarna heb ik materiaal daarvan in steeds wisselende gedaanten verder kunnen uitwerken. Zo is een belangrijk deel van mijn lesmateriaal en lezingen op thema’s binnen dat essay terug te voeren en mijn dankbaarheid jegens jou is dienovereenkomstig groot. Om bijvoorbeeld in het kader van FIN daarvan adequaat verslag te kunnen doen ontbreken mij de juiste woorden, niet om emotionele redenen maar als gevolg van een inmiddels drie jaar oude ziekte van Parkinson waaraan ik lijd en die inmiddels niet alleen mijn lopen en voortbewegen vrijwel onmogelijk heeft gemaakt maar ook het voortbewegen van mijn gedachten om het zomaar eens te zeggen. En als ik probeer iets met pen op te schrijven willen de juiste letters niet op papier verschijnen. Zelfs de kleinste notitie mondt in een hoopje onzin uit. Kies ik noodgedwongen voor de computer, dan kost een mailtje als dit mij uren en dagen om er nog iets fatsoenlijks van te bakken. De onherroepelijke neergang van deze ziekte is een kwestie van enkele maanden en niet van jaren en ik zal tengevolge daarvan uit huis moeten worden geplaatst. Mijn hele bibliotheek en persoonlijk archief is inmiddels zowel tastbaar als inhoudelijk onbereikbaar voor mij geworden en wordt op het ogenblik ondergebracht in allerlei officiële archieven en zal voor de rest worden geveild. Zo ook mijn geluidsarchief dat dezelfde weg is opgegaan of nog moet opgaan. Een grammofoonplaat kan ik allang niet meer ‘opzetten’. Een cd idem dito, nou ja, en meer van dat soort dingen. Hoe graag zou ik aan jouw verzoek om een bijdrage te leveren aan het FIN-project van Raster tegemoet willen komen, of het zou mijn eigen FIN moeten aangaan, en zo ja, dan ontbreekt het mij aan de nodige distantie om er geen sentimentele klaagzang van te maken, waar ik erg bang voor ben. Er wordt sowieso rondom ons heen al veel te veel geklaagd zonder dat men daar het nodige talent voor in huis heeft. Klagen als doel. Wat dat betreft komt die hele financiële crisis als geroepen. Het regent klachten en het gejammer is niet van de lucht. Ook ik heb een stem in dat koor van klagers met name wanneer het de ziekenzorg hier in Nederland aangaat. Hoe uitgeleefde ouderen met z’n vieren in een kale kamer na gedane zaken als pakgoed worden opgeborgen, gewikkeld in een mix van hagelwitte lappen textiel en kilo’s papachtig stront die dat wit in no-time tot een diepbruin stuk linnen weet om te toveren. (Waarom is al dat Persilwitte linnengoed niet vooraf in de juiste functionele kleur geverfd vraag ik mij als belanghebbende af.) Aan de wand als enige versiering een zachtboard prikbord waarop door onzichtbare handen de dienstregeling van het verplegende personeel wordt bijgehouden. Ziehier de contour van mijn toekomstbeeld. Op het ogenblik wordt ik iedere ochtend door steeds wisselende verzorgers onder de douche gezet, aangekleed en haren gekamd. Daarna begin ik met het bedoelde gevecht tegen een permanente incontinentie, en het woord zegt het al; een gevecht dat ik op voorhand zal verliezen. In verband daarmee ben ik al maanden bezig met het reserveren van een plaats binnen een zo’n min mogelijke mensonterende omgeving, omdat ik tegen die tijd uit huis zal worden geplaatst met achterlating van alles wat mij dierbaar is. Nu kán al dat kiezen nog, over een poos niet meer.

Jacq, ik zal nadenken of ik iets ouds kan actualiseren tot iets bruikbaars voor FIN. Misschien kun je mij een hint geven waar ik mee verder kan. Iets helemaal nieuws bedenken zal niet lukken vrees ik, ook al betreft dat nieuws een goed geslaagde vorm van terugkijken. Overigens, over terugkijken gesproken, een jaartje geleden is er bij V2 in Rotterdam een uitgebreide monografie over mijn werk en leven verschenen, misschien is daar een aanzet tot een bijdrage voor FIN in te vinden. Ik weet niet of je dat boek kent; zo niet laat het mij dan even weten en dan zal ik je met plezier een exemplaar ervan laten bezorgen. Er staat overigens een volmaakte replica van mijn exemplaar van het Rasteressay over het machinelezen met wat aantekeningen van mijn hand een-op-een in afgedrukt. Laat maar even weten. Ook verschijnt over enkele weken een Engelse edititie van dat boek, vertaald door Hepzibah Kousbroek, de dochter van Rudy Kousbroek en een goede vriendin van mij die op steenworp afstand van mijn huis woont en werkt. Zij lijdt aan een vergevorderde vorm van kanker en heeft nog maar een afgemeten tijd te gaan. Als ik mij erg ziek voel trek ik mij aan haar vitaliteit op en staak als de wiedeweerga mijn in verhouding minimaal gepiep.
Kees Tazelaar heeft speciaal voor die monografie een uittreksel van zo’n 160 teruggevonden brieven verzorgd die ik rond 1960 aan een vriendin in Eindhoven heb gestuurd; mogelijk is er in die richting nog wat te verrichten. Ik zal dat eens met hem overleggen. Maar ik geef mij weinig kans omdat met name de Kunst van het machinelezen zonder enige aankondiging vooraf zomaar uit de lucht kwam vallen zonder voorstudies en dergelijke. (Misschien is het dat wel wat Hermans mij in zijn NRC-recensie verweet, het stuk had geen voorvaders en was dus in die zin kansloos om in leven te blijven.) Maar we zitten natuurlijk niet gebakken aan dat essay en mogelijk zijn er mogelijk wat korte parallelwegen op te snorren, zeker gezien de beperkte ruimte die mijn eventuele bijdrage ter beschikking staat; laat ik dat vooral niet vergeten.
Samenvattend, je hoort nog van mij en sta ik graag open voor een hint van jouw kant.
Met hartelijke groet,
Dick

 

Amsterdam, 18/10/08
Beste Dick, het deed mij deugd dat je me terugschreef, al stemt wat je me schrijft niet vrolijk – integendeel, ik kan alleen maar godverdomme zeggen (en opeens valt mijn nu tienjarige carrière als hartlijer daarbij in het niet – over de inwendige apparaten, ik draag nu als vijfde een icd, een zgn klapkast, hadden we, gezien het machinelezen, trouwens nog aardig kunnen napraten).
Dick, als je kunt: stuur mij de monografie die je noemt. En natuurlijk vraag ik niet meer dan je (nog) kunt. Waar heb je ooit over destructie (nav Benjamin) geschreven?
Jou kan ik zelfs het volgende vragen, op zich een oneerbaar voorstel: mag ik jouw emailbrief in het laatste Raster nummer (Het einde) plaatsen – maar echt alleen als jij daar toestemming voor geeft. Ik schrijf je nog als ik het boek gezien heb. Heel veel sterkte gewenst, en een vriendelijke groet, Jacq

 

Den Haag, 20 november 2008
Beste Jacq,
Met plezier stuur ik je de monografie waarover we gesproken hebben toe en ligt die binnen afzienbare tijd bij jou op de mat. Het is een hele pil waarvan ik hoop dat het gewicht ervan niet een omgekeerde afspiegeling vormt van de kwaliteit van de inhoud. De redactie lag in handen van Arjen Mulder en Joke Brouwer van V2. Zij hebben drie jaar lang alles uit de kast gehaald (meestal ook letterlijk) om van dit boek een bruikbaar stuk gereedschap te maken. Vandaar ook een Engelse editie waarover ik je schreef om het spreidingsgebied ervan te vergroten. Het boek covert vooral de theatrale producties. Alle meer uitgesproken elektronische werken zijn inmiddels bij Basta en Donemus ondergebracht en zou het bespreken ervan een onnodige herhaling van zetten betekenen. Verder zijn complete lijsten van alle publicaties die mijn werk betreffen keurig op rij in deze monografie terug te vinden. Soms erg handig.
Wat Benjamin betreft het volgende. Een deel van de tekst die ik schreef naar aanleiding van Bejamin’s essay ‘Het destructieve karakter’ is voor het eerst in Raster nr.60 uit 1992 gepubliceerd zoals je nog wel zult herinneren. Ik vond de thematiek dermate inspirerend en passend binnen mijn interessesfeer, dat ik nadien het oorspronkelijke verhaal herzien en aangevuld heb met her en der verspreide gelijksoortige tekstdelen, maar waarvan de onderlinge verbindingen soms ver te zoeken waren. Van die verzameling teksten heb ik eveneens in 1992 een aantal copieën laten maken, vooral bestemd voor lesdoeleinden en voorzien van een degelijk plastic kaftje. Net echt. Daarvan zijn er nog drie exemplaren overgebleven en stuur ik je graag een ervan ter informatie per post toe. Veel van de inhoud zal je bekend voorkomen omdat ik er een handje van heb bij gebrek aan beter oud materiaal waar nodig te recyclen. Maar als je niet beter zou weten lijkt het geheel een hecht doortimmerde verhandeling die zo bedoeld is als nu in elkaar is gezet. In feite is de gehele tekst geënt op enkele van mijn conceptuele producties, zoals verbrande concertvleugels en restanten van de nodige valpartijen. En misschien moet je het ook zo maar bekijken. Zelf kijk ik met veel plezier op het ontstaan van deze bundel teksten terug, ondanks het feit dat de verspreiding ervan bewust te verwaarlozen gering is.
Om op jouw verzoek terug te komen mag je natuurlijk mijn emailbrief aan jou in het laatste Rasternummer plaatsen als je dat voldoende passend vindt. Ik voel mij zelfs vereerd dat je mij dit voorstel überhaupt wil doen. Misschien moet de tekst hier en daar wel van wat onnodige tekstfouten en redactionele onduidelijkheden worden ontdaan, maar dat laat ik graag aan jou over. Uiteraard sta ik open voor suggesties van jouw kant. Desalnietemin moet een beetje opknappen toch wel kunnen lijkt me zo zonder het spontane karakter van het origineel te verliezen. Maar ik hoor wel van je of je het daar mee eens bent.

Tenslotte denk ik dat we amper kunnen wedijveren wie van ons beiden het zwaarst door onze respectievelijke ziekten is getroffen. We gaan allebei dood, dat staat vast, maar waar ik opteer voor een trage glissando neerwaarts, ligt bij jou ergens in het verre verschiet een mogelijke fatale schok te wachten. Zelfs in muzikaal opzicht zijn glijden en schokken onvergelijkbare factoren. Toch ben ik onlangs ook door een schok overvallen zoals die mij onlangs in mijn stenen douchecel is overkomen. Ik heb daar een paar uur naakt in een hoek dubbelgevouwen doorgebracht, zonder in staat te zijn zelf een vin te verroeren. Na de hele buurt bijeen geschreeuwd te hebben ben ik uiteindelijk door twee potige politieagenten uit die benarde situatie getrokken en liep het allemaal relatief goed af. Mij wacht nu een herkansing en is deze eerste val gegarandeerd niet de laatste.
Maar laat ik vooral jouw hartfalen niet bagatelliseren. Integendeel zelfs. In feite loop jij de hele dag met een tijdbom in je lijf rond waarvan het moment van afgaan dermate ongewis is dat je, zoals dat heet, je hart vasthoudt. Het medische antwoord in de vorm van een icd – treffend door jou een klapkast geheten – is dan ook navenant ingrijpend heb ik via Google begrepen. Ach, we moeten maar niet teveel vergelijken.

Beste Jacq, we houden kontakt, ben benieuwd wat je van beide toezendingen vindt en we zien dan verder.
Met hartelijke groet,
Dick

 

De kunst van het kloklezen

 

  •  Dick Raaijmakers (1930) studeerde aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, werkte van 1954 tot 1960 bij Philips, was als wetenschappelijk medewerker verbonden aan de Rijksuniversiteit Utrecht en was van 1966 tot 1995 docent elektronische muziek aan het Haagse conservatorium. Publicaties in boekvorm: De Methode (1984), kleine morfologie van de elektrische klank (2000) en Dick Raaijmakers Monografie (Arjen Mulder en Joke Brouwer red., V2_Instituut voor de instabiele media / Nai Uitgever Rotterdam 2009)