OF IETS ANDERS

de spijker breekt door een pikzwarte grenslijn
de oogpupil, popelend om op te vliegen en de deur
geven onbezonnen een richting aan:
het zou een reusachtige porie kunnen zijn
een rechtopstaande lok haar
een uitgelezen stukje huid
of het geluid van een warme schrijfmachine
het zou ook een kunstig ingelegd mesje kunnen zijn
een fijnzinnige vlammenzee
een bottende camelia
of de teloorgang van het gevaarlijk begin van de zomer

breekbare rozen en zwarte wolken gaan binnen in dezelfde ademtocht
verlengen zich tot op het maanverlicht balkon
tot in het raakpunt van de boomtoppen
onbewogen starend
in de loopgang van de onafzienbare hartslag
het wachten
is op de kus, de omhelzing, de wurging
van het sneeuwwitte verscholen handje
alsmede de bibberende appel meegebracht door de wind

vermoorde schaduw
verandert in sombere manchetten
die zich om je vastkleven
muskus vol van kostbaar sterven
wordt rode lippen
die aan je blijven plakken
de lucht van mos doet je neus duizelen en eraf vallen

dan snijd je plechtig en eerbiedig het holst van de nacht open
en vergruizelt met je knieën de herinnering
al je vurige vertrouwen en je lafheid
worden rook
golven
seizoenen
of tijgers

 

UITDRUKKING

ik wil weemoed uitdrukken
witte weemoed
deze weemoed kan niet praten
je voelt niet dat hij bestaat
maar hij bestaat
hij komt van een andere planeet
speciaal voor de nacht die vanavond valt
komt hij naar deze vreemde wereld

in zijn kilte en zijn pracht
trekt hij een ellenlange schaduw
maar vindt geen andere schaduw om mee te kletsen

als je zegt dat hij lijkt op een steen
ijskoud en gesloten
laat me je dan vertellen dat hij een bloem is
een bloem waarvan de geur voortsluipt onder de nachtlucht
pas wanneer je sterft
gaat hij binnen in de vlakte van je bewustzijn

muziek is onmachtig zijn gedaante aan te nemen
dans kan zijn vormen geen gestalte geven
je komt niet te weten hoeveel haren hij heeft
noch weet je waarom ze zo en niet anders gekamd zijn

je houdt van haar; zij houdt niet van jou
je liefde is begonnen in de avond van het vorig voorjaar
waarom niet in de ochtend van de afgelopen winter?

ik wil weemoed uitdrukken van cellen die bewegen
ik wil overdenken waarom ze rebelleren tegen zichzelf
zichzelf onbegrijpelijke opwinding en woede brengen

ik weet dat deze weemoed moeilijk uit te drukken is
neem nu de nacht: waarom valt zij nù?
waarom beminnen zij en ik elkaar, nù?
waarom sterf jij nù?

ik weet dat het bloed geruisloos drupt
maar hoe verheven en ontroerend ook
zelfs het bloed is onmachtig deze verijzerde aarde op te lossen

water dat stroomt maakt geluid
bomen die breken maken geluid
de slang die de kikker smoort maakt geluid
waarvan is dat geluid de voorbode?
maakt het zich op om weemoed over te brengen?
of drukt het een verborgen filosofie uit?
of de weeklacht
de onuitsprekelijke weeklacht
de kinderen van China hebben gehuild onder de lange muur
de trouwe Christenkinderen hebben gehuild in Jerusalem
ontelbare mensen hebben gehuild in Hiroshima
de Japanners hebben ook gehuild
wie zijn leven heeft gegeven, wie beangst was heeft gehuild
maar dit alles is zeer moeilijk te bevatten

witte weemoed
niet uit te drukken weemoed
is deze nacht
op deze wereld aangekomen
in ons gezichtsvermogen
in ons centrale zenuwstelsel
hult hij zich om het ganse heelal
hij kan niet sterven, noch kan hij ons verlaten
in onze harten gaat hij door en gaat hij door …
hij is niet te kalmeren, hij is niet waar te nemen
omdat wij niet willen sterven

 

NAMIDDAG

een bezorgde stilte is al voelbaar
in een openliggend prozaboek
in een nog naklinkend lied
het is zo; ik heb het opgemerkt
en er is nog iets van meer belang:
iemand loopt naar binnen en weer naar buiten

voor je inslaapt verzink je in gepeins
waar staart de vruchteloze spiegel naar
aanstonds aan te snijden fruit
of een ondiepe bruine droom

‘s middags slaap je uiterst vast
en je humeur wordt wijn
het is zo; ik heb het opgemerkt: al deze dingen
ja zelfs de gordijnen bezitten een zekere schoonheid
je droom bevindt zich in een overgang

dit is de beste tijd
maar pas op, zelfs al heb je niets om handen
want gevaar is geen prater
als een gebeurtenis
als iemands schaduw zo zachtaardig
loopt het naar binnen en weer naar buiten

 

SIDDERING

een pikzwart holst van de nacht ligt hier in slaap
en alle dingen zullen niet gebeuren
in de kamer klagen slechts de golven op de piano zacht hun nood
oog in oog met het roerloos lege gat van de deur
zul je schrikken, zul je bang zijn, zul je plots je vertrouwen verliezen
zul je lenig opzij springen
en je oprollen in een hoek van de kamer
in een minuut flitsen duizend gedachten voorbij

aan het eind van de gang wast het meisje haar sneeuwwitte huid
en stort mompelend haar hart bij je uit
eenzaamheid is des dichters keizerin
haar stem doet je versteld staan
haar schaduw wankelt wild over het raam
en de eenzame geur van de bloementuin

waait je vermagerde hersenen in
je zult ineens het gordijn opendoen
en verheugd een stiekeme blik werpen
op de groeiende zee van lichten

nog steeds dalen de vlammen zachtjes neer
er is hier geen zuchtje wind
en wanneer de stem langzaam wegsterft
zul je plotseling bedenken hoe in Tokyo
het philharmonisch orkest een sprankelende uitvoering geeft
bedenken hoe in de uitgestrekte zomernacht van Alexandrië
kokend zeewater de oude wachttoren wegslijt
hoe het Romeinse meisje met de gouden haren
voet zet op de rand van de afgrond
het woedende huilen van de wolven in het dichte bos aanhoort
haar serene glimlach onverlet
en wacht op jouw lied, wacht op jouw weeklacht
de komende winter doodt je pistool een wild beest

elke nacht besteed je de helft van je tijd aan overpeinzingen
je kunt je niet voorstellen dat je zulke hordes ideeën hebt
razend in je hoofd als een bijenzwerm:
de wals, oogverblindend lamplicht, een goed gevulde witte huid
een vreemdeling die je zijn gezicht toekeert
een bevallig verstijfd lijk
aanstormende treinen, donderwolken en vloedgolven
het zal je teveel zijn
en je zult ineens zwaar neervallen op de bank
over je buik wrijvend naar adem happen, kwaad zijn, bedroefd, of
vergeten
gestorven is een nacht
die pas na lange tijd herboren wordt

de stem komt weer op je af
tot heel dichtbij, en kleeft zich bijna vast op je gezicht
zijn adem en zijn geur gaan je lichaam binnen
zijn gestalte heeft je ingesloten
vannacht moet je hoe dan ook sterven
want morgen komt zij aan
in de dageraad klinkt haar verre liefdeslied-aan-zee

 

DE ZOEKER VAN DE LEVENSKRACHT

de zoeker gaat gejaagd op pad
bestijgt de hoogte om de verten te bezien
uit dikke nachtmist in zijn ogen
groeien goud, geometrie en paleizen

in een enge steeg keert plots de westenwind
en een held maakt zich op voor een reis van duizend mijl
de zoeker ziet hem wel:
zijn opgewonden stroschoenen en zijn linnen hemd

valleien in de verte vloeien over in elkaar
sporadisch klokgelui is flauw te horen
twee kleuters vegen het paviljoen aan
de zoeker zet zich voor een uitgestorven avond

welmenende wolken strekken zich uit
een verschrompelde leidsman zwijgt
spuugt eenzaam vuur en draait zijn levenspillen
de zoeker heeft het patroon in de stenen doorzien

op het land waait een goede wind en valt een goede regen
op groentebed en watergreppel
hier is het frisse groen nog onveranderd-
de zoeker staat al op een volgende bergtop