(Uit: Het vierde gesprek. Amsterdam, 16 juli 1993)

 

Vorig fragment: De bocht

 

Zoals het kijken naar vuur: dat levert een soort gemoedsgesteldheid op die je met ‘mijmeren’ kunt aanduiden. Je bent niet aan het denken, maar ook niet helemaal leeg.

Nee, helemaal niet. Het is niet een soort boeddhistische aangelegenheid. Je loopt vol met gevoelens en heimwee en gedachten. Ook met het gevoel nergens mee te maken te hebben. Het feit dat niemand zich met je bemoeit. Je bent ook niet in een extatische toestand. Als er een auto aankomt, ga ik heus wel opzij.

Maar heb je die ervaring ook als je door nieuwbouw loopt?

Ik moet je zeggen in Rotterdam, het Weena, dat vind ik schitterend. Daar heb ik het wel. Maar dat is de enige nieuwbouw. In de natuur heb ik het ook niet, ik ben helemaal geen natuurmens. Ik kom wel eens in het park. De onbeslotenheid van de natuur, behalve van het bos, zou ik niet kunnen verdragen.

Je koppelt het aan ‘beschouwing’.

Dat zit er voor mij in. Ik heb wel eens gedacht, terwijl ik toch erg in kloosters geïnteresseerd ben, die kloosters hoef je helemaal niet te bouwen. Iemand die het zou willen en kunnen zou ook deze sensatie religieus kunnen uitbouwen: te midden van de drukte kun je een stilte oproepen waarin jouw verbeelding zijn gang kan gaan. Je hebt alleen wel zo’n decor nodig. Het heeft ook niets nostalgisch, het heeft niets met Amsterdam-nostalgie te maken. Vandaag is het ook van dat weer, de stad is dan zo mooi grijs, zo hoort hij te zijn. Als ik die periodes niet zou hebben, geregeld, dan zou ik het niet volhouden.

Beschouwing is bij jou dus steeds verbonden met een beweging, een fysieke beweging zelfs.

Met lezen doe ik het ook wel, maar het is zeker waar wat jij zegt. Veronderstel dat er op de boek van de Brouwersgracht een bank stond, dan zou ik daar nooit op gaan zitten. Dan wordt het opzettelijk.

Ik vind lezen ook een beweging. Je zet je lichaam stil om des te beter te kunnen bewegen.

Met muziek heb je het ook. Dan beweeg je toch helemaal van binnen.

Het is een gevoel dat op veel manieren beschreven is. De associatie met boeddhisme is ook niet vreemd, het lijkt dezelfde meditatieve kanten te hebben.

Het zal best een oorsprong in de religie hebben, daar ben ik van overtuigd. Het is een geaardheid, anders kan ik het niet zeggen. Het is wel iets dat in het ademen van je bestaan ontzettend veel betekent. Het heeft een sterk verbeeldingselement. En een element van vrijheid: weg-zijn uit waar je bij hoort. Ik heb wel eens gedacht dat het iets met mijn vader te maken heeft, maar dat is een beetje fantasie. Hij was koopvaardij-officier, echt een zeeman uit roeping. Tegen de man die later mijn schoonvader zou worden heeft hij eens gezegd: als ik IJmuiden uitga, dan leef ik pas. Achteraf heb ik me wel eens afgevraagd of dat iets met dat weg-zijn te maken zou hebben. Ik heb het hem nooit kunnen vragen.

Maar hij wist dat hij terugkwam.

Ja, maar dat was het nog niet eens. Hij vond het wel een aardig idee dat hij nog een vrouw en twee kinderen had in Nederland.

Ik bedoel, ook in wat jij beschrijft is dat altijd aanwezig: het is niet blijvend. Als je zou weten dat het niet meer ophield, was de spanning er af.

Op een gegeven moment ben je aan het einde van de Keizersgracht.

Het is niet een soort Epifanie?

Dat lijkt me te sterk.

Hoe belangrijk zijn rivieren? De Amstel, de Theems, de Tiber? Al je steden liggen aan rivieren, zonder rivier geen stad.

Als ik met de trein naar Nijmegen ga ‘s morgens, zit ik altijd aan de kant waar ik Nijmegen zie liggen als ik aankom. Dat is eigenlijk het enige behoorlijke gezicht op Nijmegen. En in Londen loop ik ‘s avonds wel langs de Theems, maar dan moet het stil zijn, dat vind ik heerlijk.

Maar het neemt niet een speciale plaats in.

Nee. De Amstel is eigenlijk een beetje een gracht, die beleef je op dezelfde manier als de andere grachten. Maar je kunt ook binnenstraten nemen, daar heb je het ook bij. Al die straatjes hier tussen de grachten, die zijn toch ongelooflijk.

Een andere formulering: is ‘beschouwing’ voor jou een soort ruimte waarin alles kan meeklinken wat bij die ervaring hoort?

Voor mij betekent het dat je een soort essentie van het bestaan ervaart. Beschouwing is misschien wel op gang gebracht door gedachten, maar het is een vorm van denken die ook structuurloos is, die zich niet ontwikkelt. Beschouwing is voor mij niet: ideeën krijgen.

Dat vind ik opmerkelijk. Wat je zegt over het loslaten van de dagelijkse beslommeringen die je hoofd bezetten – dat is iets wat iedereen wel zo ongeveer kent, en wat bij de creativiteit hoort. Maar dan is het een bewust gezochte staat – je kunt het bij Van Ostaijen lezen – alles loslaten watje hoofd bezet houdt om in een staat van ontvankelijkheid te raken die het je mogelijk maakt de dingen scherper te zien, nieuw te zien. Dan is het een voorfase van de creativiteit. Maar uit wat jij vertelt kan ik niet opmaken dat het daarin resulteert.

Nee, maar het geeft me een innerlijke rust waarmee ik later toch wel weer gemakkelijker aan het werk ga.

Herken je bij sommige schrijvers jouw ervaring, of een ervaring die erop lijkt?

Nee, daar is weinig over geschreven, maar het kan zijn dat ik het niet gelezen heb. Ik herken het bijvoorbeeld ook helemaal niet in reisboeken. Daarom vind ik bijvoorbeeld ook niks aan Nooteboom. Want die noteert wat hij ziet, en dan staat hij weer buiten, of in het volgende klooster. Ik zou liever een reisbeschouwing lezen. Al reis je maar honderd meter, dan heb je al een heleboel gedaan. Die reisschrijvers zijn toch eigenlijk literaire predikers. Ik heb er niets tegen, maar ik denk wel altijd: waarom ontvouwt hij zich hier niet? Hij beschrijft dat hij met de boot van het eilandje waar hij woont teruggaat naar het vasteland. Die bootreis is bijna een soort levensreis, van de beslotenheid van dat alleen-zijn op het eiland weer terug. Maar wát beschrijft hij? Hij doet er niks mee. En als het meer is dan een beetje oversteken met de pont, dan schrijf je anders. En dat doe je ook als je op een verlaten vlakte bij een Karthuizer klooster aanbelt. Maar wat zegt hij? Aardige refter, hij doet er verder niks mee. Dat begrijp ik niet. Misschien reist hij als het ware te veel met zijn kennis of met zijn ogen.

Hij is een kijker.

Ik kijk ook wel, maar – dat klinkt vreselijk arrogant – ik kijk er ook meteen doorheen. Dat is misschien mijn manier van denken en kijken: heel associatief. Ik denk bij het een altijd aan het ander. Dat geef ik toe. De ene straat roept onvermijdelijk de andere op.

 

Volgend fragment: Associaties, herhaling

_____________________

De redactie van Raster die Kees Fens het interview afnam bestond in 1993 uit Nicolaas Matsier, Cyrille Offermans, Willem van Toorn en Jacq Vogelaar.